ECLI:NL:RBDHA:2021:4388

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
SGR 20 / 7030
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging inschrijving voor specialisatie vreemdelingenrecht en gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een advocaat, en het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand. Eiser had zijn inschrijving voor de specialisatie vreemdelingenrecht verloren omdat hij in 2019 niet aan de vereiste minimumaantallen toevoegingen had voldaan. Eiser stelde dat verweerder in een vergelijkbare zaak van een andere advocaat afweek van de inschrijvingsvoorwaarden, en dat dit in strijd was met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel niet slaagde. De rechtbank constateerde een motiveringsgebrek in het bestreden besluit en verklaarde het beroep gegrond. Echter, de rechtbank besloot dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand konden blijven, omdat verweerder ter zitting voldoende had gemotiveerd waarom de situatie van eiser niet vergelijkbaar was met die van de andere advocaat. De rechtbank bepaalde dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7030

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2021 in de zaak tussen

mr. [eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: mr. P.S.J. de Koning).

Procesverloop

In het besluit van 27 maart 2020 (primair besluit) heeft verweerder de inschrijving van eiser voor de specialisatie vreemdelingenrecht beëindigd.
In het besluit van 13 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft per videoverbinding plaatsgevonden op 20 april 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Om rechtsbijstandstoevoegingen op het terrein van het vreemdelingenrecht te kunnen aanvragen moet een advocaat staan ingeschreven voor deze specialisatie. Verweerder hanteert voor het voortzetten van deze inschrijving minimumvereisten, waaronder de voorwaarde om binnen dit rechtsgebied elk jaar ten minste 15 zaken op basis van een toevoeging te behandelen.
2. Verweerder heeft de inschrijving van eiser beëindigd omdat eiser in 2019 niet voldoende vreemdelingenzaken op toevoegingsbasis heeft gedaan. In bezwaar heeft verweerder de beëindiging gehandhaafd.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. In een door eiser aangehaalde zaak wijkt verweerder af van de inschrijvingsvoorwaarden en nu het doel van die voorwaarden hetzelfde is, had verweerder op grond van het gelijkheidsbeginsel ook in het geval van eiser de inschrijving moeten voortzetten.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Verweerder heeft gemotiveerd dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel onvoldoende is onderbouwd en dat de door eiser aangevoerde zaak om een ander jaar en een ander rechtsgebied gaat. Met deze motivering heeft verweerder onvoldoende gereageerd op het door eiser in bezwaar aangevoerde standpunt dat in het geval van de andere advocaat in het jaar dat ter beoordeling stond onvoldoende toevoegingen en/of piketzaken waren afgegeven en geen actualiteitencursus was gevolgd. Daarbij heeft eiser er tevens op gewezen dat ook hij in het jaar volgende op het beoordelingsjaar meer zaken in behandeling heeft genomen. Verweerder is hier ten onrechte niet op ingegaan.
6. Er kleeft een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank zal hierna beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
7. Verweerder heeft op zitting uiteengezet waarom de situatie van eiser niet vergelijkbaar is met de zaak van de andere advocaat. In de zaak van de andere advocaat had hij in de jaren vóór en ná het beoordelingsjaar ruimschoots voldoende zaken op basis van een toevoeging behandeld. Verder had die advocaat één maand voor het beoordelingsjaar nog een actualiteitencursus gevolgd. Eiser toont daarentegen een dalende lijn in het aantal zaken dat hij behandelt op toevoegingsbasis. In 2016 had eiser binnen het rechtsgebied vreemdelingenrecht onvoldoende zaken behandeld, maar in 2017 één zaak te weinig waardoor verweerder nog geen aanleiding zag om de inschrijving door te halen. In 2018 heeft hij maar zes zaken behandeld en in 2019 maar twee zaken. Deze dalende lijn heeft er toe geleid dat de inschrijving door verweerder is beëindigd en er geen sprake is van een gelijk geval.
8. De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in stand te laten, nu verweerder ter zitting het beroep op het gelijkheidsbeginsel alsnog voldoende heeft gemotiveerd. De stelling van eiser dat hij in 2020 meer zaken op basis van een toevoeging heeft behandeld, maakt dit niet anders. Dit aantal zaken is immers, in tegenstelling tot de andere advocaat, nog steeds ver onder de norm. Niet is gebleken dat eiser in 2020 weer voldoende vreemdelingenzaken op toevoegingsbasis heeft gedaan. In de overige door eiser aangevoerde omstandigheden die volgens hem hebben geleid tot het lage aantal toevoegingen, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om af te zien van de beëindiging van de inschrijving.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 april 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.