ECLI:NL:RBDHA:2021:4371
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van asielvergunningen wegens onjuiste informatie over nationaliteit en veilig land van herkomst
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de intrekking van asielvergunningen van een eiser met zowel Syrische als Armeense nationaliteit. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 30 november 2020 besloten om de verblijfsvergunning asiel van de eiser met terugwerkende kracht in te trekken, omdat hij onjuiste informatie had verstrekt over zijn nationaliteit. De rechtbank oordeelde dat de eiser, die in eerste instantie zijn Armeense nationaliteit had verzwegen, niet kon aantonen dat Armenië niet als veilig land van herkomst kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de vergunningen niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De rechtbank stelde vast dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bijzondere banden met Nederland had of dat zijn terugkeer naar Armenië onmenselijk zou zijn. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat de Staatssecretaris op goede gronden had gehandeld door de vergunningen in te trekken.