ECLI:NL:RBDHA:2021:4362

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
C/09/605934 / FA RK 21-208
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de vader in verband met partnerdoding en vaststelling omgangsregeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 april 2021 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag 1] 2016. De vader is verdachte in een strafzaak wegens de partnerdoding van de moeder van [minderjarige], die op 19 oktober 2020 is overleden. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de vader te beëindigen, omdat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige] en de impact van de gebeurtenissen op haar welzijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat [minderjarige] in een pleeggezin verblijft en dat het ouderlijk gezag van de vader geschorst was sinds oktober 2020. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] en dat het niet aannemelijk is dat de vader binnen een aanvaardbare termijn in staat zal zijn om de zorg voor haar op zich te nemen. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot beëindiging van het gezag toegewezen en Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden benoemd tot voogdes over [minderjarige]. Daarnaast is er een omgangsregeling vastgesteld, waarbij [minderjarige] eenmaal per zes weken omgang zal hebben met de vader. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van [minderjarige] voorop staan en dat het belangrijk is om haar stabiliteit en continuïteit te bieden in haar ontwikkeling.

Uitspraak

rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/605934 / FA RK 21-208
Datum uitspraak: 28 april 2021
Beschikking van de Enkelvoudige Kamer
Beëindiging gezag
in de zaak naar aanleiding van het op 11 januari 2021 ingekomen verzoek van:

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden, hierna te noemen: de Raad,

betreffende:

[minderjarige] voornaam, geboren op [geboortedag 1] 2016 te [geboorteplaats 1]

hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
preventief gedetineerd te [verblijfplaats]
advocaat: mr. I. Aardoom-Fuchs, gevestigd te Gouda,

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
tevens beoogd voogdes.
De rechtbank merkt aan als informanten:

[pleegouders]

hierna te noemen: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlagen, waaronder het raadsrapport van 21 december 2020.
- de correspondentie inzake de afwijzing van het verzoek tot aanmerken als belanghebbende van een aantal familieleden moederszijde;
- de correspondentie inzake de afwijzing van het verzoek tot aanmerken als belanghebbende van de tante vaderszijde.
Op 30 maart 2021 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- de [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
- mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de pleegouders;
- de heer Zakeri, tolk Farsi voor de vader.

Feiten

- De moeder van [minderjarige] , [de vrouw] is op 19 oktober 2020 overleden.
- Het huwelijk van de vader en de moeder is door het overlijden van de moeder ontbonden.
- [minderjarige] verblijft feitelijk in een pleeggezin.
- Bij beschikking d.d. 30 oktober 2020 van de kinderrechter in deze rechtbank is het ouderlijk gezag van de vader geschorst en is de gecertificeerde instelling belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige] .

Verzoek en verweer

De Raad verzoekt het gezag van de vader over [minderjarige] te beëindigen en de gecertificeerde instelling te benoemen tot voogdes over [minderjarige] . [minderjarige] verblijft sinds het overlijden van haar moeder in een crisispleeggezin. De vader heeft bekend de moeder te hebben omgebracht. De Raad heeft ernstige zorgen over hetgeen zij van de dood van haar moeder heeft meegekregen en het trauma dat zij hierdoor mogelijk heeft opgelopen. Ze laat zorgelijke kindsignalen zien en is gebaat bij continuïteit en stabiliteit. Ze heeft een plek nodig waar zij langdurig veilig kan opgroeien en waar ze de hulp en begeleiding krijgt die zij nodig heeft. Er dient dan ook zo snel mogelijk gezocht te worden naar een perspectiefbiedende plek. Het is echter, gelet op de ernst van het feit waarvan de vader verdacht wordt en het feit dat de vader bekend heeft, niet te verwachten dat de vader binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn de zorg voor haar weer op zich zal kunnen nemen. Gelet op het voorgaande acht de Raad een gezagsbeëindiging dan ook aangewezen. Op deze wijze zal de jeugdbeschermer langdurig betrokken kunnen blijven bij [minderjarige] , krijgt zij duidelijkheid over haar perspectief en kan haar ontwikkeling in de gaten worden gehouden. Voorts verzoekt de Raad de rechtbank om een omgangsregeling vast te stellen tussen de vader en [minderjarige] . Indien het verzoek tot gezag beëindiging niet wordt toegewezen, heeft de Raad subsidiair verzocht om een ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing voor pleegzorg.
De gecertificeerde instelling heeft zich aangesloten bij het verzoek van de Raad en naar voren gebracht dat [minderjarige] het naar omstandigheden goed doet in het pleeggezin. Ze maakt grote sprongen op het gebied van taal, op sociaal-emotioneel vlak en op school. De gecertificeerde instelling is van mening dat [minderjarige] het best op haar plek zal zijn in een neutraal pleeggezin. De vader heeft hierbij aangegeven dat hij een voorkeur heeft voor een gezin met dezelfde culturele achtergrond en geloofsovertuiging. [minderjarige] heeft nu twee keer omgang gehad met de vader en het voornemen is om eenmaal per zes weken een omgangsmoment te laten plaatsvinden. Daarnaast vindt er ook omgang plaats met andere familieleden.
De vader heeft, mede bij monde van zijn advocaat verweer gevoerd. De uitkomst van de strafzaak van de vader is niet zo helder als waar de Raad van uit gaat. Er is mogelijk sprake van een schulduitsluitingsgrond, hetgeen consequenties heeft voor de eventuele straf. Een ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing is op dit moment dan ook meer op zijn plaats dan een gezagsbeëindiging. Op deze wijze blijft de vader betrokken bij beslissingen over [minderjarige] en fungeert de jeugdbeschermer als een neutraal tussenpersoon. Namens de vader is dan ook verzocht om het verzoek af te wijzen. De omgangsregeling zoals deze op dit moment is vastgesteld, is passend gelet op de onrust en spanning die de situatie met zich meebrengt. Een evaluatie en eventuele uitbreiding na zes maanden is echter wel op zijn plaats. De benoeming van een bijzonder curator heeft op dit moment geen toegevoegde waarde. De jeugdbeschermer komt al op voor de belangen van [minderjarige] en een bijzonder curator zou de situatie alleen maar onoverzichtelijker maken.
De pleegouders hebben ter zitting naar voren gebracht dat [minderjarige] een goede ontwikkeling doormaakt sinds de plaatsing. Ze was wel erg gespannen voor het eerste omgangsmoment met de vader. Daarnaast groeit het besef dat haar vader in de gevangenis zit en dat ook haar moeder niet meer terug zal komen.

Beoordeling

Gezagsbeëindiging
De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
De rechtbank stelt voorop dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] . Immers, de vader van [minderjarige] zit in voorlopige hechtenis wegens de verdenking dat hij de moeder van [minderjarige] om het leven heeft gebracht. Dit zou zijn gebeurd in een noodlottige ruzie in de echtelijke woning, welke volgens vader een achtergrond zou hebben in dagelijkse mishandelingen van [minderjarige] door de moeder. Eén en ander heeft tot gevolg gehad dat [minderjarige] is geconfronteerd met een traumatische situatie, waarin van de ene op de andere dag haar beide opvoeders zijn weggevallen. Daarnaast heeft vader zorgelijke signalen gerapporteerd over mogelijk seksueel misbruik van [minderjarige] door een familielid. [minderjarige] laat ook zorgelijke kindsignalen zien. Er is in het pleeggezin een periode geweest dat zij regelmatig overgaf en uit haar spel zou zijn af te leiden, dat zij meer heeft meegekregen van de ruzie die tot de dood van haar moeder leidde. Een “top tot teen” onderzoek in verband met de beweerdelijke mishandelingen en het misbruik heeft niet plaatsgevonden, omdat [minderjarige] te overstuur was. [minderjarige] dient naar het oordeel van de rechtbank daarom de rust en ruimte te krijgen om de gebeurtenissen te verwerken, passende hulpverlening te ontvangen en stabiliteit te gaan ervaren op een passende perspectiefbiedende plek.
Het standpunt van de vader is dat minder vergaande kinderbeschermingsmaatregelen, namelijk een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing moeten worden benut: een scenario waarbij hij zijn gezag zou behouden. Echter, de maatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing hebben in beginsel een tijdelijk karakter en zouden er op moeten zijn gericht terugplaatsing naar de vader te bewerkstelligen. Dat kan naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval niet aan de orde zijn.
De rechtbank is namelijk van oordeel dat het niet aannemelijk is dat (binnen een aanvaardbare termijn) [minderjarige] en haar vader weer herenigd zouden kunnen worden.
In de eerste plaats vanwege het feit dat de vader hoe dan ook verantwoordelijk is voor de dood van de moeder van [minderjarige] . Het feit dat hij [minderjarige] haar moeder heeft ontnomen laat minstgenomen zien dat hij niet in staat is geweest op adequate wijze de belangen van [minderjarige] voorop te stellen. Uit de stukken blijkt in dit verband overigens dat niet veel bekend is over de voorgeschiedenis van het gezin. De Raad heeft wel gerapporteerd dat de beweringen van de vader over de onveiligheid voor [minderjarige] in de thuissituatie door haar niet konden worden geverifieerd. Als deze zoals vader heeft gesteld wel degelijk heeft bestaan, roept die onveiligheid echter ook nadrukkelijke vraagtekens op over de
(opvoed-)vaardigheden van de vader (waarom is hij er niet in geslaagd [minderjarige] te beschermen?). Uit de stukken volgt dat zijn huisarts hem verwees naar Veilig Thuis, maar dat hij vervolgens geen actie ondernam. Hoe dan ook, ook vanwege de nog steeds voortdurende voorlopige hechtenis van de vader, brengt één en ander met zich dat de rechtbank van oordeel is dat op korte of middellange termijn het perspectief van [minderjarige] dus niet bij de vader kan liggen. Daarbij speelt ook een rol dat die termijn - gegeven het feit dat [minderjarige] pas vier jaar oud is - in de regel aanzienlijk korter is dan bijvoorbeeld kinderen in de tienerleeftijd: [minderjarige] moet relatief snel duidelijkheid worden geboden over de vraag waar ze zal opgroeien. In de tweede plaats blijkt nog uit de stukken nog dat de politie vanwege de afkomst en cultuur van de familie rekening houdt met wraak vanuit de familie van de moeder (hoewel zou zijn aangegeven dat men het aan justitie zou laten). Kortom, ook om die reden ligt een toekomstig perspectief bij de vader niet in de rede. Daarmee komt de vraag aan de orde of gezagsbeëindiging dan de geëigende maatregel is.
De rechtbank komt inderdaad tot de slotsom dat dat gezagsbeëindiging een noodzakelijke en proportionele maatregel is om – zo veel als mogelijk – de duidelijkheid aan [minderjarige] te geven, dat zij niet bij vader zal opgroeien, maar elders. Daarbij overweegt de rechtbank dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van vader de belangen van [minderjarige] voorop staan (artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind). Hoewel [minderjarige] (nog) niet in een perspectiefbiedend pleeggezin verblijft (dat wordt op dit moment gezocht) geldt dat zij - mede tegen de achtergrond van het voorgaande - zodra dit gezin wordt gevonden recht heeft op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in die alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over haar opvoedingsperspectief. Het openlaten van het vraagstuk of zij (op termijn) weer bij de vader zou opgroeien is naar het oordeel van de rechtbank ook nadrukkelijk niet in het belang van [minderjarige] . Het verwerken van het trauma van het verlies van haar moeder door toedoen van haar vader is al complex genoeg, daarbij moet niet (op de achtergrond) ook op termijn de eventuele (theoretische) mogelijkheid van een terugkeer naar de vader spelen. Anders gezegd; het belang van [minderjarige] bij - kort gezegd - duidelijkheid weegt in de onderhavig omstandigheden zwaarder dan het belang dat vader zou hebben met voortzetting van zijn gezag. De rechtbank is derhalve van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a BW is voldaan. De rechtbank zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader dan ook toewijzen.
Aangezien de beëindiging van het gezag van de vader ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over haar te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt. [minderjarige] heeft door de gebeurtenissen in het afgelopen jaar hulp en begeleiding nodig. Een neutrale voogd kan het belang van [minderjarige] in het oog houden, het pleeggezin begeleiden en ondersteunen en de juiste hulpverlening inzetten. Dit geldt temeer nu door het overlijden van de moeder een ingewikkelde situatie is ontstaan tussen de familie van de vader en de familie van de moeder. De gecertificeerde instelling heeft zich schriftelijk bereid verklaard de voogdij over [minderjarige] te aanvaarden.
Vaststelling omgangsregeling ex artikel 1:242a BW
Ingevolge artikel 1:242a Burgerlijk Wetboek doet de Raad in een geval als onderhavige onderzoek naar de wenselijkheid en de vorm van een contact- en omgangsregeling tussen de minderjarige en de overgebleven ouder. De rechtbank stelt vervolgens op verzoek van de Raad een omgangsregeling vast. Bij aanvang van deze procedure benoemt de kinderrechter een bijzonder curator om de minderjarige zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen, zo volgt uit artikel 1:250 lid 2 BW.
De rechtbank zal de omgangregeling vaststellen op eenmaal per zes weken (conform het verzoek ter zitting van de gecertificeerde instelling). De concrete invulling van deze regeling en een eventuele uitbreiding ervan wordt overgelaten aan de gecertificeerde instelling. Hierbij dient het belang van [minderjarige] uiteraard altijd voorop te staan. In de onderhavige omstandigheden ziet de rechtbank thans geen aanleiding om over te gaan tot de benoeming van een bijzonder curator. Alle betrokken partijen - inclusief de vader - zijn het op dit moment eens over de omgangsregeling en zij erkennen de precaire en zorgelijke situatie van [minderjarige] . De benoeming van een bijzonder curator zal op dit moment dan ook geen toegevoegde waarde hebben. Indien dit in de toekomst anders zou zijn kan alsnog een bijzonder curator worden benoemd.

Beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van de vader:

[de man] geboren op [geboortedag 2] 1971 te [geboorteplaats 2] , Iran,

over de minderjarige:

[minderjarige] , geboren op [geboortedag 1] 2016 te [geboorteplaats 1] ,

benoemt tot voogdes over voormelde minderjarige:

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden;

gelast de griffier deze beslissing te laten aantekenen in het gezagsregister;
bepaalt dat [minderjarige] eenmaal per zes weken omgang zal hebben met de vader, waarbij de nadere invulling en eventuele uitbreiding aan de gecertificeerde instelling wordt overgelaten;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2021 door mr. E.J. Stalenberg, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.B. Boekema als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.