ECLI:NL:RBDHA:2021:4349

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
28 april 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2440
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor urgentieverklaring in huisvestingskwestie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 april 2021 uitspraak gedaan op het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening in het kader van haar aanvraag voor een urgentieverklaring. Verzoekster had eerder, op 14 augustus 2020, een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring, die door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag was afgewezen. Verzoekster stelde dat haar huidige woning niet geschikt was voor haar jongste kind, wiens psychische en lichamelijke gezondheid achteruitging door de omstandigheden in de woning, waar ook traumatische gebeurtenissen hadden plaatsgevonden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de afwijzing van de urgentieverklaring door verweerder op basis van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 terecht was, omdat verzoekster niet had aangetoond dat zij en haar zoon niet met gerichte behandeling het probleem konden oplossen. De rechtbank oordeelde dat de voorzieningenrechter terughoudend moest toetsen, gezien de beoordelings- en beleidsruimte die verweerder had. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen, omdat verzoekster niet voldeed aan de vereisten voor een urgentieverklaring en het belang van verzoekster niet zwaarder woog dan de belangen van verweerder. Het verzoek werd afgewezen en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2440
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 april 2021 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. S.S.M. van Beek),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Otte).

Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster voor een urgentieverklaring afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2021 door middel van een Skype-verbinding. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens zijn voor verzoekster verschenen M. Sivridag, tolk en A. Yungul, maatschappelijk werker van verzoekster.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoekster heeft op 30 juni 2020 een urgentieverklaring aangevraagd omdat haar huidige woning niet meer geschikt is voor haar jongste kind. Zijn psychische en lichamelijke gezondheid gaat achteruit door het verblijf in de woning. Dat is gelegen in een combinatie van de staat van de woning en de omstandigheid dat zich een trauma voorgedaan heeft in de woning. Verzoekster is bij herhaling mishandeld in de woning door haar ex-partner. De kinderen waren hiervan getuige.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van verzoekster afgewezen op grond van artikel 4.5, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (de Huisvestingsverordening), gelezen in samenhang met artikel 2.1.2, aanhef en onder a, van de Beleidsregel urgentieverklaringen Den Haag 2019 (de Beleidsregel), artikel 4:5, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening, gelezen in samenhang met artikel 2.1.3, aanhef en onder f, van de Beleidsregel en artikel 4:5, aanhef en onder m, van de Huisvestingsverordening, gelezen in samenhang met artikel 2.1.13, aanhef en onder c, van de Beleidsregel.
4. Verweerder heeft vastgesteld dat het huisvestingsprobleem mede wordt veroorzaakt door onderhoudsproblemen in de woning. De mogelijkheid om een urgentieverklaring aan te vragen voor een situatie als die van verzoekster is in voornoemde artikelen bewust uitgesloten. Verzoekster heeft niet aangetoond dat zij en haar zoon niet met behulp van gerichte behandeling het medische of sociale woonprobleem kan oplossen. Tot slot reageert verzoekster voornamelijk op woningen binnen de gemeente Den Haag en Rijswijk en heeft zij na een mail van verweerder daarover haar zoekgebied niet uitgebreid. Daarom is het volgens verweerder ook niet mogelijk in de situatie van eiseres de hardheidsclausule van artikel 7:3 van de Huisvestingsverordening toe te passen.
Wat vinden partijen in de procedure over het verzoek om een voorlopige voorziening?
4. Verzoekster stelt dat haar urgentieaanvraag ten onrechte is afgewezen.
Verzoekster wijst er allereerst op dat verweerder nalaat om tijdig te beslissen op verzoeksters bezwaar en de gemachtigde van verzoekster ook niet tijdig heeft voorzien van een dossier. In verzoeksters woning hebben zich traumatische gebeurtenissen voorgedaan. Inmiddels zijn verzoekster en haar zoontje gediagnostiseerd met depressie. De GZ- psycholoog geeft aan dat de woonomgeving sterk belemmerend werkt bij de behandeling van verzoekster. Ook de behandelaar van het zoontje ondersteunt de urgentieaanvraag (brief van 23 september 2020 van de behandelend arts bij het Haga Ziekenhuis). Verweerder gaat bij de toets of sprake is van een urgent woonprobleem ten onrechte voorbij aan het feit dat zich traumatische gebeurtenissen hebben voorgedaan in de woning. Verweerder had een advies moeten vragen aan een medisch of sociaal adviseur. Ook artikel 4:5, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening is ten onrechte door verweerder aan verzoekster tegengeworpen. Indien de behandelaar van verzoeksters zoon van mening zou zijn dat een behandeling het trauma dan wel de gezondheidsklachten zou kunnen verhelpen, dan was dit wel kenbaar gemaakt. Dan had de behandelaar de urgentieaanvraag niet ondersteund. Het woonprobleem kan dus niet opgelost worden door inzet van een psychische behandeling. Overigens staat de zoon van verzoekster nu ook al enige tijd onder behandeling en er heeft zich nog geen verbetering voorgedaan. Verder heeft verzoekster naar aanleiding van het mailtje van verweerder van 7 juli 2020 wel degelijk haar zoekgebied uitgebreid en reageert zij ook op woningen buiten Den Haag en Rijswijk. Verweerder heeft daarnaast de weigering de hardheidsclausule toe te passen, onvoldoende gemotiveerd. Het belang van verzoekster zou zwaarder moeten wegen dan verweerders belang van bestrijding van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste op de sociale woningmarkt. Tot slot heeft verweerder niet kenbaar de belangen van de kinderen betrokken bij zijn besluitvorming. Dit is in strijd met artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), aldus verzoekster.
5. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend, maar ter zitting toegelicht dat naar aanleiding van de inmiddels gehouden hoorzitting in bezwaar, besloten is om alsnog medisch advies bij de GGD te vragen over de aanvraag van verzoekster. Verder heeft verweerder excuses gemaakt voor de vertraagde behandeling van het bezwaar. De verwachting is dat binnen twee weken een beslissing op het bezwaar volgt.
Wat zijn de regels?
6. De relevante regels staan in de bijlage. De bijlage hoort bij de uitspraak.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
7. De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij de aan hem in de Huisvestingsverordening verleende bevoegdheid tot het toekennen van een urgentieverklaring, gelet op de tekst ervan, beoordelings- en beleidsruimte toekomt. Dit leidt ertoe dat de rechtbank het bestreden besluit terughoudend dient te toetsen. Tegen die achtergrond heeft de hoogste bestuursrechter geoordeeld dat een restrictief beleid van verweerder ter zake van urgentieverklaringen niet onredelijk is te achten, gelet op het grote aantal aanvragen voor een urgentieverklaring en het in verhouding daarmee geringe aantal woningen dat voor toewijzing beschikbaar is. [1]
8. Daarnaast is de door verzoekster gevraagde voorziening – te weten haar te behandelen als ware zij in het bezit van een urgentieverklaring – verstrekkend van aard aangezien het verweerder voor een voldongen feit zou plaatsen. Nader onderzoek zou in het geval van toekenning van de urgentieverklaring immers overbodig zijn. Het treffen van zo een verstrekkende voorziening is alleen mogelijk als het duidelijk is dat het besluit dusdanig onrechtmatig is en/of het spoedeisend belang bij het treffen van de voorziening dermate groot is dat langer wachten niet meer mogelijk is. Hiervan is de voorzieningenrechter niet gebleken.
9. Het enkele feit dat verweerder als gevolg van de in maart 2021 ingebrachte medische informatie en het verhandelde op de hoorzitting in bezwaar, alsnog medisch advies heeft gevraagd van de GGD, maakt nog niet dat het besluit van 14 augustus 2020 onrechtmatig is of geen stand zal houden in bezwaar. Verzoekster voldoet immers niet aan alle bovenliggende vereisten zodat alleen een urgentieverklaring kan worden gegeven op grond van de hardheidsclausule. Om in dat kader een goede afweging te kunnen maken heeft verweerder bovengenoemd advies gevraagd. Daarmee is evenwel nog niet zeker dat het beroep op de hardheidsclausule zal slagen, gelet op de restrictieve toepassing daarvan. Verzoekster heeft daarnaast geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat de psychische situatie op dit moment dusdanig dreigt te verslechteren dat de beslissing op bezwaar niet afgewacht kan worden. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat verweerder ter zitting de verwachting uitgesproken heeft dat deze beslissing in beginsel binnen twee weken na de datum van de zitting kan worden genomen.
10. Het belang van verzoekster weegt gelet op het voorgaande niet dusdanig zwaar dat aanleiding bestaat tot het treffen van de gevraagde – verstrekkende – voorziening op dit moment. Aan de bespreking van de overige gronden komt de voorzieningenrechter gelet niet toe.
Conclusie
11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
BIJLAGE

Wettelijk kader

Huisvestingsverordening Den Haag 2019
Artikel 4:5 Algemene weigeringsgronden urgentieverklaring
Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
(..)
b. er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem;
c. de aanvrager kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs voorkomen of kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze oplossen;
(..)
m. de aanvrager heeft niet eerst direct voorafgaand aan de aanvraag drie maanden zelf aantoonbaar gereageerd op het beschikbare woningaanbod, tenzij de aanvraag wordt gedaan op grond van artikel 4:6;
(..)
Artikel 7:3 Hardheidsclausule
Burgemeester en wethouders kunnen een artikel of artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing ervan gelet op het belang van de bestrijding van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.
Beleidsregel Urgentieverklaringen Den Haag 2019
Artikel 2.1.2 Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder b, van de verordening
Er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem waarvoor indeling in een urgentiecategorie mogelijk is, bij de volgende op zichzelf staande situaties:
a. de huidige woning verkeert in een slechte staat of is van onvoldoende kwaliteit;
(…)
o. de aanvrager heeft psychische problemen als gevolg van één of meer van de hierboven genoemde omstandigheden.
Artikel 2.1.3 Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder c, van de verordening
Er is in ieder geval sprake van een huisvestingsprobleem dat redelijkerwijs te voorkomen is of op andere wijze op te lossen is, indien de aanvrager:
(…)
f. met behulp van gerichte behandeling diens medische of sociale woonprobleem kan oplossen;
(…)
Artikel 2.1.13 Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder m, van de verordening
Een woningzoekende kan niet in een urgentiecategorie worden ingedeeld, indien de aanvrager niet eerst zelf, direct voorafgaand aan de aanvraag, gedurende minstens drie maanden aantoonbaar heeft gereageerd op beschikbaar en passend woningaanbod, met uitzondering van een aanvraag die wordt gedaan op grond van artikel 4:6 van de verordening (mantelzorg en blijf-van-mijn-lijf-huis). De aanvrager heeft niet optimaal gereageerd op het beschikbare woningaanbod op woonnet-haaglanden, indien:
(…)
c. de woningzoekende, zonder legitieme noodzaak, veelvuldig of uitsluitend reageert binnen een beperkter zoekgebied dan de hele regio Haaglanden.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:628).