Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoeker is huurder van de woning. Op 11 maart 2021 heeft de politie eenheid Den Haag, Team Gouda, een bestuurlijke rapportage uitgebracht over de woning. Hieruit blijkt – kort samengevat - het volgende. Op 28 februari 2021 is de politie naar aanleiding van een melding van een te water geraakte auto de woning binnengetreden. Daarin werden drie personen aangetroffen waarvan er twee antecedenten hadden en de derde persoon gesignaleerd stond ter aanhouding voor de Franse autoriteiten. In de voorraadkast van de woning werden in een zwarte rugzak in bruine folie gewikkelde blokken aangetroffen. Tevens zijn bij de doorzoeking in de voorraadkast meerdere bundels met coupures geld van in totaal € 37.115,00 euro, versnijdingsmiddel en een gebruikershoeveelheid (vermoedelijk) amfetamine gevonden. In de keuken waren een steelpannetje en een digitale weegschaal zichtbaar. In het rapport is aangegeven dat steelpannetjes vaak gebruikt worden om cocaïne uit te koken. Aan de zijkant van de weegschaal was een witte poederafdruk zichtbaar. Deze poederafdruk is aan een test onderworpen en hierin bleek zich de werkzame stof van cocaïne te bevinden. Uit het onderzoek door middel van een drugsindicatietest en de waarnemingen van een specialist narcotica is het volgens de politie meer dan aannemelijk dat in de woning in ieder geval ruim 1500 gram harddrugs aanwezig was. Bij de doorzoeking van de woning werd ten slotte een semi-automatisch wapen gevonden. Dit wapen lag onder een doek in een voorraadkast in de hal van de woning.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Verweerder heeft bij het primaire besluit op basis van de bestuurlijke rapportage de spoedsluiting van de woning bevolen. Verweerder heeft redenen aan te nemen de woning wordt gebruikt voor de handel in verdovende middelen. Verweerder acht daarom de sluiting noodzakelijk. Hij heeft hiervoor de Beleidsregels artikel 13b Opiumwet gemeente Gouda toegepast en indicatoren a,b,d,e,f,h en i van toepassing geacht.
Wat vinden partijen in deze procedure over het verzoek om een voorlopige voorziening?
4. Verzoeker is van mening dat de spoedsluiting in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ten tijde van constateringen was verzoeker niet in de woning, hij heeft er niets mee te maken. Verzoeker was van 24 februari 2021 tot 7 maart 2021 in het buitenland. Verzoeker kan niet verantwoordelijk gehouden worden voor de personen of de goederen die in zijn woning aangetroffen zijn. Hij heeft hen nooit toestemming verleend om zich in de woning met drugs bezig te houden.
Verweerder betrekt ten onrechte verzoekers antecedenten bij zijn besluitvorming. De meest recente zijn alweer van zes jaar geleden. Ook de aanwezigheid van een steelpan en een weegschaal had verweerder niet mogen tegenwerpen aangezien dat normale gebruiksvoorwerpen in een keuken zijn. De enkele omstandigheid dat eerder een woning aan de Noordhoef is gesloten wegens drugs maakt nog niet dat het een achterstandsbuurt is.
Een sluiting van zes maanden is onevenredig lang. Verzoeker heeft geen sociaal netwerk en zal naar de daklozenopvang moeten. Verweerder heeft ten onrechte gegevens over de woningsluiting aan de woningbouwvereniging doorgespeeld. Verzoeker zal hierdoor zijn woning verliezen en op een zwarte lijst terecht komen. Door de sluiting wordt verzoekers recht op een familieleven verstoord. Hij kan hierdoor niet samenwonen met zijn verloofde.
Ter zitting heeft verzoeker nog betoogd dat aan de sluiting punitief is waardoor uitgegaan moet worden van het vermoeden van onschuld. Om deze redenen is het waarschijnlijk dat het besluit tot sluiting in bezwaar geen stand zal houden en dient het met onmiddellijke ingang geschorst te worden.
5. Verweerder heeft aangegeven dat hij bevoegd is tot de sluiting en dat deze noodzakelijk en evenredig is. Het is voor verweerder niet aannemelijk dat verzoeker niet van de aanwezigheid van de drugs in zijn woning af wist. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verweerder een aanvullende bestuurlijke rapportage van de politie van
30 maart 2021 overgelegd. Het verzoek moet daarom worden afgewezen.
6. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd, voor zover van belang, tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. De bevoegdheid tot het toepassen van artikel 13b van de Opiumwet is een discretionaire bevoegdheid; dit betekent dat verweerder bij de uitoefening daarvan beleidsvrijheid en beoordelingsruimte heeft. Als in een woning een handelshoeveelheid drugs is aangetroffen, is daarmee in beginsel aannemelijk dat de gevonden drugs bestemd zijn voor de handel en is verweerder bevoegd tot sluiting van de woning over te gaan. Voor het antwoord op de vraag of verweerder rechtmatig van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt, moet de rechtbank in ieder geval beoordelen of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat de sluiting noodzakelijk is in het belang van de openbare orde. Vervolgens mag de sluiting – ook als deze noodzakelijk wordt geacht – geen gevolgen hebben die onevenredig zijn in verhouding tot het doel dat met de sluiting wordt beoogd.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
7. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) eerder heeft overwogenstrekt een op artikel 13b van de Opiumwet gebaseerd sluitingsbevel tot uitoefening van bestuursdwang in de zin van artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht. De sluiting van de woning van verzoeker door middel van het uitoefenen van bestuursdwang dient ertoe het woon- en leefklimaat te beschermen en de openbare orde te herstellen. Hierom moet de sluiting worden gekwalificeerd als een bestuurlijke maatregel en niet als een punitieve sanctie. Het door verzoeker ter zitting aangehaalde onderzoek van de Radboud Universiteit Nijmegen doet hieraan niet af.
8. Niet in geschil is dat in de woning van verzoeker een hoeveelheid harddrugs van meer dan 0,5 gram, namelijk in totaal ruim 1500 gram, is aangetroffen. De bevoegdheid van verweerder om verzoeker op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet een last onder bestuursdwang op te leggen, staat daarmee vast.
9. Vervolgens dient aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Als sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn.
10. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder allereerst de aanwezigheid van de genoemde hoeveelheid harddrugs in de woning niet ten onrechte als een ernstig geval aangemerkt. Voorts zijn in de woning goederen die duiden op drugshandel en een vuurwapen aangetroffen, alsmede een groot geldbedrag. Het aantreffen van deze combinatie van goederen heeft verweerder niet ten onrechte als een sterke indicatie aangemerkt dat de woning een rol speelt in de drugsketen. Ook de omstandigheid dat in dezelfde straat al eerder een woning is gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet heeft verweerder mogen betrekken bij vraag of de sluiting noodzakelijk is. Zoals verweerder in het besluit al toegelicht heeft, kan in deze situatie gesproken worden van een kwetsbare wijk. Uit de aanvullende bestuurlijke rapportage van 30 maart 2021 die door verweerder bij het verweerschrift overgelegd is, blijkt dat naast de eerder genoemde omstandigheden ook sprake is van eerdere meldingen uit de buurt. Buurtbewoners hebben op 18 juli 2019 en 4 september 2018 bij de politie aangegeven dat de bewoner van de Noordhof 100 dealt en dat er veelvuldig aanloop en kort contact is in de woning, ook in de nachtelijke uren.
De voorzieningenrechter kan verweerder, gelet op het voorgaande, volgen in het standpunt dat sprake is van een ernstige situatie en dat daarom sluiting van de woning voor de duur van zes maanden noodzakelijk is.
11. De volgende vraag die de voorzieningenrechter moet beantwoorden, is of de sluiting van de woning evenredig is.Daaruit volgt dat verweerder gehouden is om alle omstandigheden van het geval te betrekken in haar beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
12. Persoonlijke verwijtbaarheid is niet vereist voor toepassing van artikel 13b van de Opiumwet. De vraag of verzoeker een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, kan daarentegen wel aan de orde komen in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting. Zo kan bijvoorbeeld de betrokkene geen verwijt van de overtreding worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat hiervan in het geval van verzoeker geen sprake is.
Verzoeker heeft ter zitting aangegeven twee van de drie aangehouden personen te kennen. Een van deze personen kent hij al bijna heel zijn leven en heeft hij de sleutel van zijn woning toevertrouwd toen hij op vakantie ging. Zoals door verweerder opgemerkt heeft verzoeker slechts een summiere verklaring gegeven voor het feit dat hij deze persoon betrouwbaar achtte. Gebleken is dat deze persoon 23 antecedenten tussen 2016 en 2021 heeft, waarvan de meest recente voor de handel in hard drugs. Verzoeker is in ieder geval als huurder verantwoordelijk voor wat zich afspeelt in de woning. Daarnaast geldt dat gelet op de meldingen uit de buurt en de plekken waarop de verschillende goederen zijn gevonden, niet uitgesloten is dat verzoeker, ondanks zijn ontkenning, hieraan te koppelen is. Ter zitting is gebleken dat verzoeker zich tot op dat moment nog niet had gemeld bij de politie om zijn medewerking te verlenen aan het nog lopende onderzoek.
13. Inherent aan de sluiting van een woning is dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt anders als de betrokkene een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen of omdat de betrokkene niet kan terugkeren in de woning na de sluiting, bijvoorbeeld omdat door de sluiting zijn huurcontract wordt ontbonden. Van dit soort omstandigheden is de voorzieningenrechter niet gebleken. Verzoeker stelt alleen op een zwarte lijst terecht te komen, maar heeft dit niet onderbouwd. Daarbij geldt dat zelfs in het geval verzoeker op een dergelijk lijst terecht zou komen, dit gegeven nog niet maakt dat verweerder in redelijkheid niet tot sluiting mocht overgaan. Zoals hierboven overwogen kan verzoeker in ieder geval een verwijt gemaakt worden doordat hij zijn woning niet goed beheerd achter heeft gelaten tijdens zijn vakantie. Ook is er sprake van een zeer ernstige situatie gelet op de grote hoeveelheid harddrugs en het aangetroffen vuurwapen. Verweerder heeft in dit geval in redelijkheid kunnen besluiten dat geen sprake was van bijzondere omstandigheden om in afwijking van zijn beleid te besluiten tot een kortere sluitingsduur of om geheel af te zien van de sluiting.
14. Daarnaast heeft verzoeker aangevoerd dat een onaanvaardbare inbreuk wordt gemaakt op zijn familieleven. Door de sluiting van de woning wordt inderdaad een inbreuk gemaakt op de het familieleven van verzoeker als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Die inbreuk is op grond van artikel 8, tweede lid, van het EVRM echter gerechtvaardigd, omdat de inbreuk bij wet is voorzien in artikel 13b van de Opiumwet en noodzakelijk is voor onder meer het voorkomen van strafbare feiten en het beschermen van rechten van anderen. Daarnaast blijkt uit de belangenafweging dat de inbreuk op het recht in dit geval in overeenstemming is met het proportionaliteitsbeginsel en subsidiariteitsbeginsel. Dat betekent dat de inbreuk op het familieleven, waarmee het bevel tot sluiting gepaard gaat, gerechtvaardigd is in de zin van artikel 8, tweede lid, van het EVRM en dat verweerder niet in strijd met dit artikel handelt.
15. Alles overziend overweegt de voorzieningenrechter dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het waarschijnlijk is dat het besluit tot sluiting van de woning in bezwaar niet in stand zal kunnen blijven. Er is daarom geen reden een voorlopige voorziening te treffen.
16. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.