ECLI:NL:RBDHA:2021:4343

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
28 april 2021
Zaaknummer
19/2753, 19/2755 & 19/8110
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bijstandsrecht en terugvordering van te veel ontvangen bijstand na schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard over de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen. Eiseres ontving vanaf 9 september 2013 bijstand, maar verweerder heeft het recht op bijstand per 24 oktober 2018 opgeschort en later ingetrokken, met terugvordering van een bedrag van € 8.946,60. Eiseres heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, waarbij zij aanvullende financiële informatie heeft overgelegd. Tijdens de zitting op 21 januari 2021 bevestigde verweerder dat deze informatie het recht op bijstand in de relevante periode kon vaststellen, ondanks een eerdere schending van de inlichtingenplicht door eiseres. Partijen kwamen overeen dat eiseres € 2.750,- bruto aan te veel ontvangen bijstand moest terugbetalen. De rechtbank oordeelde dat de beroepen met nummers 19/2753 en 19/8110 gegrond waren, en vernietigde de bestreden besluiten II en III, omdat deze niet langer op een deugdelijke grondslag berustten. De rechtbank besloot zelf in de zaak te voorzien, waarbij eiseres een aanspraak op bijstand had over de periode van 9 september 2013 tot en met 31 januari 2018, en dat zij € 2.750,- bruto moest terugbetalen aan verweerder. De rechtbank verklaarde het beroep met nummer 19/2755 niet-ontvankelijk, omdat eiseres geen procesbelang meer had in dat beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 19/2753, 19/2755 & 19/8110

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2021 in de zaken tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. G.H. Amstelveen),
en

het college van burgmeester en wethouders van Krimpenerwaard, verweerder

(gemachtigde: mr. P.S. Teunissen).

Procesverloop

In het besluit van 8 november 2018 (primair besluit I) heeft verweerder het recht van eiseres op bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) per 24 oktober 2018 opgeschort.
In het besluit van 7 december 2018 (primair besluit II) heeft verweerder het recht van eiseres op bijstand over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 oktober 2018 en vanaf 24 oktober 2018 ingetrokken en een bedrag van € 8.946,60 teruggevorderd.
In afzonderlijke besluiten van 29 maart 2019 (bestreden besluiten I en II) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de eerste twee primaire besluiten ongegrond verklaard.
In het besluit van 8 juli 2019 (primair besluit III) heeft verweerder het recht van eiseres op bijstand op grond van de Pw over de periode van 9 september 2013 tot en met 31 december 2017 ingetrokken en van haar een bedrag van € 66.191,- bruto teruggevorderd.
In het besluit van 21 november 2019 (bestreden besluit III) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primair besluit III ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen alle drie bestreden besluiten afzonderlijk beroep ingesteld. Deze beroepen zijn bij de rechtbank geregistreerd onder nummer SGR 19/2753, 19/2755 en 19/8110.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De beroepen met nummers SGR 19/2753 en 19/2755 zijn behandeld op de zitting van 14 februari 2020. Eiseres was daarbij aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en partijen meegedeeld dat het onderzoek op een nadere zitting zal worden hervat. De rechtbank heeft partijen ook meegedeeld dat dan tevens het beroep met nummer SGR 19/8110 zal worden behandeld.
Het onderzoek is voortgezet op de Skype-zitting van 21 januari 2021. Eiseres heeft daaraan deelgenomen samen met haar gemachtigde. Verweerder heeft daaraan eveneens deelgenomen en zich daarbij laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres ontving vanaf 9 september 2013 bijstand van verweerder. Verweerder heeft het recht op bijstand met ingang van 24 oktober 2018 opgeschort en daarna met ingang van dezelfde datum ingetrokken. Verweerder heeft in hetzelfde besluit ook het recht op bijstand over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 oktober 2018 ingetrokken en een bedrag van € 8.946,60 van eiseres teruggevorderd. Verweerder heeft vervolgens onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de aan eiseres in de periode van 9 september 2013 tot en met 31 december 2017 verstrekte bijstand en het recht van eiseres op bijstand over dat tijdvak ingetrokken en een bedrag van € 66.191,- bruto teruggevorderd. Verweerder heeft al deze besluiten na heroverweging in bezwaar gehandhaafd.
2. De bestreden besluiten berusten op verweerders standpunt dat eiseres opgevraagde informatie niet volledig, en na geboden hersteltermijn evenmin alsnog, heeft verstrekt. Eiseres heeft bovendien de inlichtingenplicht geschonden, waardoor het recht op bijstand in de periode van 9 september 2013 tot en met 31 december 2017 en van 1 januari 2018 tot en met 31 oktober 2018 niet kon worden vastgesteld. Eiseres heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat zij desondanks wel aanspraak zou hebben gehad op (aanvullende) bijstand. Verweerder was daarom verplicht het recht op bijstand over genoemde perioden in te trekken en de ten onrechte betaalde bijstand terug te vorderen.
3. Eiseres heeft verweerders standpunten gemotiveerd bestreden.
4. De rechtbank overweegt met betrekking tot de aan de orde zijnde beroepen het volgende.
Beroep 19/27554.1 Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) heeft eiseres met ingang van 1 februari 2018 een uitkering op grond van de Wet Arbeidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toegekend. Die toekenning betekent dat eiseres met terugwerkende kracht vanaf die datum niet langer aanspraak heeft op bijstand op grond van de Pw. Verweerders besluit het recht van eiseres op bijstand per 24 oktober 2018 op te schorten, heeft hierdoor geen betekenis meer en de beoordeling van dat besluit in beroep is daarom niet meer nodig. Eiseres heeft ter zitting van 14 februari 2020 in dit licht ook erkent dat zij bij die beoordeling niet langer procesbelang heeft. De rechtbank zal daarom het beroep met nummer SGR 19/2755 niet-ontvankelijk verklaren.
Beroep 19/27534.2 De rechtbank stelt vast dat ook het besluit tot intrekking (na opschorting) van het recht op bijstand per 24 oktober 2018 na de toekenning van de Wajong-uitkering geen betekenis meer heeft. Dat besluit behoeft hier daarom ook geen verdere bespreking. Het in dit beroep bestreden besluit omvat echter ook nog de intrekking van het recht op bijstand over de periode van 1 februari 2018 tot en met 31 oktober 2018 en de terugvordering van een bedrag van € 8.946,60. Door de toekenning van de Wajong-uitkering heeft eiseres met terugwerkende kracht per 1 februari 2018 geen aanspraak meer op bijstand. Na de toekenning van de Wajong-uitkering is een nieuwe vordering ontstaan, die echter door verrekening is teniet gegaan. Het Uwv heeft de Wajong-uitkering over deze periode immers rechtstreeks aan verweerder betaald. Daarom is terugvordering over deze periode niet meer nodig. Het in dit beroep bestreden besluit heeft hierdoor echter voor een groot gedeelte (de hiervoor genoemde periode) geen geldige grondslag meer. Het beroep is daarom in zoverre gegrond.
4.3 De oorspronkelijke intrekking van het recht op bijstand en de terugvordering omvatte ook nog de maand januari 2018. De rechtbank zal die maand hieronder betrekken bij de bespreking van het beroep met nummer SGR 19/8110. In dat beroep is de intrekking van het recht op bijstand en terugvordering over de periode van 9 september 2013 tot en met 31 december 2017 aan de orde. De maand januari 2018 sluit aan op deze periode en kan gelijk met de beoordeling van eerdergenoemd tijdvak worden meegenomen.
Beroep 19/81104.4 Verweerder heeft het recht op bijstand over de periode van 9 september 2013 tot en met 31 december 2017 ingetrokken en van eiseres € 66.191,- bruto teruggevorderd, op de grond dat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Op dezelfde grondslag heeft verweerder het recht op bijstand over de maand januari 2018 ingetrokken en de betaalde bijstand teruggevorderd.
4.5 De rechtbank stelt vast dat eiseres in bezwaar en beroep aanvullende financiële informatie heeft overgelegd. De rechtbank heeft de gemachtigde van verweerder op de zitting van 21 januari 2021 daarom gevraagd of met deze aanvullende informatie het recht op bijstand in de van belang zijnde periode wel kan worden vastgesteld. Verweerder heeft bevestigd dat dit het geval is. Eiseres heeft volgens verweerder met die aanvulling immers aannemelijk gemaakt dat zij, ondanks de schending van de inlichtingenplicht, over het bewuste tijdvak aanspraak had op bijstand. Partijen zijn het er ter zitting ook over eens geworden dat die aanspraak op bijstand zodanig is dat eiseres verweerder over het in geding zijnde tijdvak een bedrag van € 2.750,- bruto aan te veel ontvangen bijstand terug moet betalen. Het recht op bijstand moet daarom in die zin worden herzien.
4.6 De beroepen met nummers 19/2753 en 19/8110 zijn dus gegrond. De bestreden besluiten II en III moeten worden vernietigd, omdat deze niet langer berusten op een deugdelijke grondslag. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak te voorzien, zoals hierna in het dictum van deze uitspraak aangegeven.
5. Er is, nu partijen ter zitting hebben aangegeven hun eigen kosten te zullen dragen, geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep met reg. nr. 19/2755 niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen met reg. nr. 19/1753 en reg. nr. 19/8110 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 29 maart 2019 (bestreden besluit II) en van
21 november 2019 (bestreden besluit III);
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten, in die zin
dat eiseres over de periode van 9 september 2013 tot en met 31 januari 2018 een zodanige aanspraak had op bijstand dat zij een bedrag van € 2.750,- bruto te veel heeft ontvangen en dat eiseres aldus € 2.750,- bruto aan bijstand aan verweerder moet terugbetalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.M. Harms, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2021.
Griffier
rechter
de griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.