ECLI:NL:RBDHA:2021:4340

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
28 april 2021
Zaaknummer
C/09/609247 / JE RK 21-639
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvraag tot machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de ondertoezichtstelling

Op 7 april 2021 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] behandeld. Dit verzoek was ingediend door Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland naar aanleiding van zorgen over de thuissituatie van de kinderen, die bij hun moeder verblijven. De moeder is belast met het ouderlijk gezag, terwijl de vader de kinderen heeft erkend. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij zowel de ouders als hun advocaat aanwezig waren.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen over de kinderen voortkomen uit onrust en onveiligheid in de thuissituatie, vooral wanneer de vader van de andere kinderen van de moeder in beeld is. Er zijn meldingen van politie geweest over de moeder, die onder invloed zou zijn geweest. De gecertificeerde instelling heeft gesteld dat de kinderen in een veilige en stabiele omgeving moeten opgroeien, maar de kinderrechter oordeelde dat er onvoldoende gronden zijn voor een machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder krijgt de kans om zich aan veiligheidsafspraken te houden en de situatie zal over drie maanden opnieuw worden beoordeeld.

De kinderrechter heeft besloten de behandeling van het verzoek aan te houden tot een nader te bepalen zitting op 7 juli 2021, waarbij de gecertificeerde instelling een schriftelijke update moet geven over de stand van zaken. De kinderrechter benadrukte dat praktische bezwaren niet in de weg mogen staan aan een mogelijke plaatsing bij de ouders, en dat de thuissituatie van de vader opnieuw moet worden onderzocht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/609247 / JE RK 21-639
Datum uitspraak: 7 april 2021

Beschikking van de kinderrechter

Machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 18 maart 2021 ingekomen verzoekschrift van:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland(hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
betreffende:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2011 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2013 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ;

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. H.P.J. van der Eerden te Den Haag.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift.
Op 7 april 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
- de vader;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.

Feiten

- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn erkend door de vader.
- De moeder is belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven bij de moeder.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 25 november 2020 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd van 4 december 2020 tot 4 december 2021.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot machtiging [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling heeft het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] groeien op in een thuissituatie met aanhoudende onrust on onveiligheid. De moeder is liefdevol en betrokken, maar op momenten dermate ontregeld dat ze onvoldoende beschikbaar is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De zorgen zijn met name gelegen in de problematische contacten met de vader van de andere twee kinderen van de moeder. Fases van meer rust, die gelijk lopen aan de periodes waarin die vader in detentie zit, worden opgevolgd door periodes van onveiligheid en onrust met meerdere zorgmeldingen vanuit de politie. De moeder staat niet open voor hulp gericht op het verbeteren van de situatie met betrekking tot de vader van de andere twee kinderen. De directe aanleiding voor het verzoek was een recente politiemelding, waarin naar voren kwam dat de moeder onder invloed was en aangaf dagelijks contact te hebben met die vader. Het is noodzakelijk dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] opgroeien in een veilige en stabiele opvoedsituatie, zodat zij kunnen toekomen aan noodzakelijke GGZ-behandeling gericht op trauma. Plaatsing bij de vader is geen optie, omdat eerder is gebleken dat de vader niet opgewassen is tegen de wensen van de moeder en snel overbelast is in het combineren van werk en de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Een uithuisplaatsing in een neutraal pleeggezin is daarom noodzakelijk. In reactie op het standpunt van de ouders heeft de gecertificeerde instelling aangegeven dat de recent gemaakte afspraken bedoeld waren ter voorkoming van een spoedverzoek en het waarborgen van de acute veiligheid tot aan deze zitting.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd. De advocaat van de moeder heeft primair verzocht het verzoek af te wijzen, subsidiair verzocht het verzoek aan te houden en meer subsidiair verzocht het verzoek voorwaardelijk toe te wijzen waarbij de moeder zich aan de veiligheidsafspraken dient te houden. Daartoe heeft de advocaat het volgende naar voren gebracht. De betrokken jeugdbeschermer, die op deze zitting niet aanwezig is, heeft bij indiening van het verzoek met de ouders besproken dat het verzoek weer zou worden ingetrokken als de moeder zich aan de opgestelde voorwaarden zou houden. De moeder heeft daaraan voldaan. De ouders waren in de veronderstelling dat het verzoek zou worden ingetrokken en zijn daarom zeer verbaasd dat deze zitting nu plaatsvindt. Dat is tevens de reden dat de moeder de advocaat zo laat pas heeft benaderd.
Het gaat goed met de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De moeder volgt EMDR-therapie en vanuit school zijn er geen zorgen. De gecertificeerde instelling heeft niet met de huidige leerkrachten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gesproken.
De moeder heeft aanvullend aangegeven dat zij, afgezien van het incident op 6 maart 2021 waar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] overigens niet bij waren, sinds januari 2021 niet heeft gedronken. De kinderen zijn veilig gehecht aan de moeder. De ondertoezichtstelling was vorig jaar zelfs bijna afgesloten. De kinderpsycholoog heeft vastgesteld dat er geen sprake is van trauma bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Als toch een uithuisplaatsing zal volgen, moeten ze bij de vader gaan wonen en niet van de ouders worden gescheiden.
De vader heeft verweer gevoerd. Hij heeft aangegeven dat het hem zeer verbaast dat deze zitting überhaupt plaatsvindt. Twee weken geleden hebben de ouders een fijn gesprek met de betrokken jeugdbeschermer gehad, die toen aangaf dat de zitting niet door zou gaan als de ouders zich aan de maatregelen hielden, en dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hooguit bij de vader zouden worden geplaatst als ze niet bij de moeder konden verblijven. Als dat laatste nu aan de orde is, moeten ze dus bij de vader uithuisgeplaatst worden. De vader is altijd een stabiele factor geweest. Een eerdere uithuisplaatsing bij de vader is succesvol verlopen. Het klopt niet dat de vader niet is opgewassen tegen de moeder. Bovendien trekt de vriendin van de vader zeer binnenkort bij hem in. De vader heeft een plan opgesteld voor de opvang, verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing vooralsnog niet, althans onvoldoende aanwezig zijn. Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt. De zorgen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn gelegen in de onrust en onveiligheid die zij ervaren in de periodes dat de vader van de andere twee kinderen van de moeder in beeld is. Uit het verzoekschrift blijkt niet dat sprake is van actuele en structurele kindsignalen waaruit de zorgen van de gecertificeerde instelling voortkomen. Hoewel de gecertificeerde instelling dit vermoedt, is nog niet vastgesteld of er sprake is van trauma- of hechtingsproblematiek bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Een uithuisplaatsing is een uiterst redmiddel. Hoewel de politiemeldingen zorgelijk zijn, is in het recente verleden gebleken dat het ook (lange) periodes goed is gegaan met het gezin. De moeder moet nog een kans krijgen om te laten zien dat zij zich gedurende langere tijd aan de recent gemaakte veiligheidsafspraken kan houden en daarbij niet afhankelijk is van de wisselende aanwezigheid van de vader van haar andere kinderen. Het is hoogst noodzakelijk dat de moeder keuzes maakt in het belang van haar kinderen en het patroon van onveiligheid doorbreekt. Zij heeft dat (grotendeels) zelf in de hand en zal open moeten staan voor de benodigde ondersteuning. De ouders moeten bovendien open en eerlijk blijven naar de gecertificeerde instelling. De kinderrechter zal het verzoek aanhouden voor een periode van drie maanden en dan opnieuw bezien of een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is. Daarbij overweegt de kinderrechter dat het wenselijk is dat de thuissituatie van de vader opnieuw wordt onderzocht om op basis van recente informatie te kunnen vast te stellen of plaatsing bij de vader écht geen mogelijkheid is. De conclusies over de draagkracht van de vader zijn immers getrokken op basis van informatie ten tijde van de vorige uithuisplaatsing bij hem in 2018-2019. Praktische bezwaren mogen niet in de weg staan aan plaatsing bij (één van) de ouders.
Voorafgaand aan de vervolgzitting zal de gecertificeerde instelling een schriftelijke update moeten opstellen waarin onder andere de actuele stand van zaken wordt beschreven en waarin wordt aangegeven welke stappen zijn ondernomen om een uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] alsnog te voorkomen en in hoeverre dit is gelukt. Ook wenst de kinderrechter meer duidelijkheid en concrete onderbouwing over de redenen waarom [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet bij de vader zouden kunnen verblijven indien uithuisplaatsing toch noodzakelijk wordt geacht.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
houdt de behandeling van het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geheel aan tot een nader te bepalen zitting
van mr. A.J. Japenga, gelegen
vóór
7 juli 2021;
verzoekt de gecertificeerde instelling
uiterlijk tien dagen voor de zittingeen schriftelijke update over de stand van zaken zoals hierboven beschreven te doen toekomen aan de rechtbank, de ouders en de advocaat van de moeder;
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
- Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland;
- de vader;
- de moeder;
- de advocaat van de moeder, mr. H.P.J. van der Eerden.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2021 door mr. A.J. Japenga, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Kokx als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 21 april 2021.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.