ECLI:NL:RBDHA:2021:4318

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
28 april 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4623
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning op basis van vermeende niet-duurzame relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser, die de Indonesische nationaliteit heeft. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 27 november 2019 besloten om de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht in te trekken, omdat hij van mening was dat er geen duurzame en exclusieve relatie bestond tussen eiser en zijn referent. Eiser had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, verleend onder de beperking 'verblijf als familie- of gezinslid bij partner'. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn standpunt dat de relatie tussen eiser en referent niet duurzaam en exclusief is. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de verblijfsvergunning een belastend besluit is en dat het aan de staatssecretaris is om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de onzorgvuldigheid van het onderzoek door de staatssecretaris en de subjectieve aard van de bewijsvoering, in overweging genomen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/4623

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: C. Brand).

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2019 heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken met terugwerkende kracht, te weten per 18 februari 2017. Het gaat om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, verleend onder de beperking ‘verblijf als familie- en gezinslid bij partner [partner] ’. Dit besluit omvat tevens een terugkeerbesluit en inreisverbod voor de duur van twee jaren.
Eiser heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Op 26 mei 2020 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Op 8 juni 2020 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 29 januari 2021. Eiser is verschenen en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1992 en heeft de Indonesische nationaliteit. Hij heeft vanaf 18 februari 2017 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De beperking van de verblijfsvergunning is ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [partner] ’. De heer [partner] zal hierna worden aangeduid als ‘referent’.
In het kader van een mvv-aanvraag van 18 februari 2019 van de huisgenoot van eiser, de heer [A] voor zijn gestelde partner de heer [B] , is nader onderzoek gedaan naar deze gestelde relatie. De politie in Den Haag heeft een adrescontrole uitgevoerd op het woonadres van eiser: [adres] [huisnummer 1] in [plaats] . Naar aanleiding van deze adrescontrole zijn vier processen-verbaal opgesteld:
  • PV d.d. 31 mei 2019, betreffende het gehoor van referent
  • PV d.d. 5 juni 2019, betreffende het gehoor van eiser
  • PV d.d. 13 juni 2019, betreffende het gehoor van de buurman van [adres] [huisnummer 2]
  • PV d.d. 26 juni 2019, betreffende het gehoor van eiser, referent en [A] samen.
2. Op 18 september 2019 is door verweerder een voornemen gestuurd waarin wordt uitgelegd dat hij van plan is om de verblijfsvergunning van eiser in te trekken. Eiser heeft vervolgens op 2 oktober 2019 een zienswijze hiertegen ingediend. Op 12 november 2019 zijn zowel eiser als referent door verweerder gehoord. Bij besluit van 27 november 2019 heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken. Hiertegen heeft eiser een bezwaarschrift ingediend. Bij besluit van 26 april 2020 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Verweerder stelt dat uit de hierboven genoemde processen-verbaal bijzonderheden en tegenstrijdigheden naar voren komen. Daarnaast vindt verweerder het vreemd dat iedereen in de omgeving denkt dat referent en [A] een relatie hebben, maar dat eiser en referent niet open zijn over hun relatie naar de buitenwereld toe. Voorts is gebleken uit informatie van de Belastingdienst dat referent en [A] fiscale partners zijn, dat zij twee gezamenlijke bankrekeningen hebben, dat zij samen de woning aan de
[adres] [huisnummer 1] hebben gekocht in 1975 en dat zij samen twee hypotheken hierop hebben afgesloten. Uit deze informatie van de Belastingdienst en de tegenstrijdigheden uit de genoemde PV’s concludeert verweerder dat de relatie tussen eiser en referent geen duurzame, exclusieve relatie is en dat er ook nooit sprake is geweest van een dergelijke relatie tussen eiser en referent. Verweerder stelt dan ook dat er bij het indienen van de aanvraag onjuiste gegevens zijn verstrekt (intrekkingsgrond artikel 19 in samenhang met artikel 18, eerste lid, sub c, van de Vreemdelingenwet 2000). Indien bij het indienen van de aanvraag bekend was geweest dat geen sprake was van een duurzame, exclusieve relatie tussen eiser en referent zou nooit de verblijfsvergunning zijn verleend. Na de zienswijze en het horen van eiser en referent blijft verweerder bij hetgeen in het voornemen en in het primaire besluit is gesteld. Ook heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaren opgelegd.
Wat vindt eiser?
4. Eiser is het niet eens met het besluit en voert in beroep – samengevat – het volgende aan. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat aan de voorwaarden van intrekking is voldaan. De intrekking is uitsluitend gebaseerd op subjectieve feiten, gebaseerd op gesprekken met eiser en andere betrokkenen. Het huisbezoek heeft echter juist aangetoond dat sprake is van een relatie tussen eiser en referent. Eiser heeft in beroep een eigen verslag overgelegd naar aanleiding van het huisbezoek. Hieruit blijkt overduidelijk van stereotype denkbeelden en ideeën bij de ambtenaren van de politie. Daarnaast stelt eiser dat het opgestarte onderzoek onrechtmatig is in verband met het ontbreken van enige grondslag. Verder meent eiser dat door de vreemdelingenpolitie gevoelige informatie zou zijn gedeeld met de buurman, namelijk de onthulling van de homoseksuele relatie tussen eiser en referent. Tot slot stelt eiser dat hij ten onrechte niet is in gehoord in de bezwaarfase en dat het inreisverbod in strijd is met zijn privéleven.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank zal eerst ingaan op het beoordelingskader. Daarna zal de rechtbank de wijze waarop verweerder onderzoek heeft gedaan bespreken. Verweerder heeft aan zijn standpunt dat geen sprake is van een duurzame en exclusieve relatie onder meer ten grondslag gelegd dat eiser en referent niet open zijn geweest naar de buitenwereld over hun relatie en dat referent en de heer [A] fiscaal partner zijn. Daar zal de rechtbank vervolgens op ingaan.
Het beoordelingskader
6. Ingevolge artikel 19 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) kan - voor zover hier van belang - de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden ingetrokken op de gronden bedoeld in artikel 18, eerste lid, met uitzondering van onderdeel b.
6.2
In paragraaf B7/3.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is bepaald dat de IND aanneemt dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie als de relatie in voldoende mate met een huwelijk op één lijn is te stellen. De IND wijst de aanvraag in ieder geval af als aannemelijk is dat sprake is van een schijnrelatie. Een schijnrelatie is een relatie die is aangegaan met als enig oogmerk een vreemdeling die nog niet (of niet meer) over verblijfsrecht in Nederland beschikt alsnog verblijfsrecht te verschaffen.
6.3
De rechtbank stelt voorop dat de intrekking van de verblijfsvergunning een belastend besluit is, zodat het in beginsel aan verweerder is om aannemelijk te maken dat er sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c en f, van de Vw.
De wijze waarop onderzoek is gedaan
7. Eiser en referent voelen zich onheus behandeld door de wijze waarop verweerder onderzoek heeft gedaan. Zij vinden dat verweerder uitsluitend bezig is geweest met het zoeken naar bevestiging voor het standpunt dat zij een schijnrelatie althans geen exclusieve en duurzame relatie hebben. Bij de ambtenaren was van meet af aan het uitgangspunt ‘het is maar een rare situatie’. Eiser en referent hebben zich vanaf het begin beschuldigd gevoeld en zijn erg nerveus geweest bij de huisbezoeken en de gehoren, ongeacht het feit dat zij niets te verbergen hadden.
7.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder niet ten onrechte aanleiding heeft gezien om nader onderzoek te doen. Dat hij daarbij heeft gekozen voor het laten doen van adresbezoeken en vragen aan een buurtgenoot, acht de rechtbank niet onrechtmatig. De rechtbank snapt echter wel dat de huisbezoeken en de opmerkingen van verbalisanten over dat het een rare situatie is, onprettig waren. Het maakt het bestreden besluit echter niet onrechtmatig. Voor zover eiser vindt dat het onderzoek inhoudelijk onzorgvuldig is geweest omdat is gekeken met een te beperkte blik, komt dat hierna aan de orde.
Is sprake van een duurzame en exclusieve relatie?
8. Het standpunt van verweerder dat eiser en referent geen duurzame en exclusieve relatie hebben, is gebaseerd op de verklaringen van eiser, referent, de heer [A] en de buurman van huisnummer [huisnummer 2] . Ook heeft verweerder zijn besluit gebaseerd op de huisbezoeken en informatie van de belastingdienst.
8.1
Eiser vindt dat het onderzoek door verweerder onzorgvuldig en vooringenomen is geweest. Hij meent dat vooral gezocht is naar bevestiging van het standpunt dat hij en referent geen duurzame en exclusieve relatie hebben. Uit de processen-verbaal van bevindingen blijkt dat hij en referent al geruime tijd samenwonen, dat er overal spullen liggen van hem en referent en dat zij samen in één bed slapen.
8.2
De rechtbank ontleent aan de processen-verbaal het volgende. Tijdens de huisbezoeken waren zowel eiser als referent aanwezig. Uit het proces-verbaal van
31 mei 2019 valt voorts op te maken dat eiser en referent samenwonen en dat zij samen slapen in de hoofdslaapkamer. In het proces-verbaal staat:
“Via de woonkamer komt men in de hoofdslaapkamer. Hierin stond een tweepersoonsbed. In deze kamer stond een grote kledingkast me kleding van [partner] , [A] en [eiser] . De linkerkant van het bed werd duidelijk beslapen door [partner] . […] De rechterzijde zou mogelijk te beslapen kunnen worden door zowel [A] als [eiser] . Op het nachtkastje van deze zijde stond een creme op naam van [eiser] .”In het proces-verbaal van 5 juni 2019 waarin eiser door de vreemdelingenpolitie wordt ondervraagd staat het volgende vermeld:
Vraag: Waar slaapt u?
Antwoord: Ik slaap in de slaapkamer met [partner]
Noot verbalisant: [eiser] toont de slaapkamer met tweepersoonsbed. [eiser] laat zien dat hij aan de rechterzijde van het bed slaapt. Aldaar ligt ook de medicatie van betrokkene [eiser] .
A: En hier ligt [partner] .
8.3
Gelet op de observaties, de verklaringen die eiser, referent en de heer [A] hebben afgelegd, en de op de verweerder rustende bewijslast, kon verweerder in dit geval niet volstaan met de overweging dat deze observaties en verklaringen niet de relatie tussen eiser en referent onderschrijven.
Openheid van de relatie
9. Dat eiser en referent niet open zijn over hun relatie is volgens verweerder een belangrijk aspect in de vaststelling of sprake is van een duurzame en exclusieve relatie. Verweerder vindt het vreemd dat iedereen in de omgeving denkt dat referent en de heer [A] een relatie hebben. Verweerder merkt hierbij op dat het feit dat partners naar de buitenwereld open zijn over hun relatie als een belangrijke voorwaarde kan worden gezien van een relatie die op één lijn is te stellen met een huwelijk. Een belangrijk aspect van een huwelijk is volgens verweerder dat het met het sluiten van een huwelijk aan de buitenwereld ook kenbaar maakt dat je een relatie hebt met elkaar. Het feit dat eiser en referent niet open zijn over hun relatie is dan ook een belangrijke reden voor verweerder om géén exclusieve en duurzame relatie aan te nemen.
9.1
Eiser en referent hebben hierover verklaard dat het naar buiten brengen van hun relatie alles op zijn kop zou zetten. Bovendien is sprake van een homoseksuele relatie en in Indonesië zou dit niet worden geaccepteerd. Referent heeft meerdere keren uitgebreid verklaard over hoe zijn relatie met de heer [A] is gelopen en hoe deze nu is. Ook heeft hij uitgebreid verklaard over zijn relatie met eiser. De rechtbank vindt de uitleg van eiser en referent niet op voorhand onaannemelijk. Gelet op de leeftijden en (religieuze) achtergronden van eiser en referent is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft tegengeworpen dat deze verklaringen ongeloofwaardig zijn. Verweerder is te makkelijk voorbij gegaan aan de verklaringen van eiser en referent, gelet op de zware bewijslast die op hem rust.
Conclusie
10. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, heeft verweerder zich op grond van de beschikbare informatie niet op het standpunt kunnen stellen dat eiser en referent geen duurzame en exclusieve relatie hebben. Daarnaast acht de rechtbank de meeste van de door verweerder genoemde bijzonderheden niet bijzonder dan wel ongeloofwaardig. Ook heeft verweerder de verklaringen van referent over de reden van zijn geslotenheid over zijn relatie met eiser onvoldoende in zijn motivering betrokken. Reeds gezien het gebrek in een zo substantieel deel van de motivering, dient verweerder zich opnieuw te beraden en te motiveren of hij vindt dat de relatie van eiser en referent niet duurzaam en exclusief is (en zo ja of dat dan van meet af aan het geval was). Verweerder dient daarbij tevens te betrekken dat eiser en referent bij de aanvankelijke aanvraag van eiser het samenwonen van referent en de heer [A] hebben gemeld; voorts dat referent andere huisvesting wil overwegen. Verweerder dient eiser en referent daartoe te horen in bezwaar.
Het bestreden besluit houdt geen stand; het is niet zorgvuldig voorbereid en niet draagkrachtig gemotiveerd.
11. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 534,--, en een wegingsfactor 1).
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank verklaart:
  • het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1068,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.S.J. van Kooij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 april 2021.
griffier
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.