In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 april 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd tot 16 april 2021, en het verzoek tot verlenging voor een periode van zes maanden werd ingediend door de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden. De ouders van de minderjarigen, de vader en de moeder, zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar de kinderen wonen feitelijk bij de moeder. De vader heeft verweer gevoerd tegen de duur van de ondertoezichtstelling, waarbij hij een verlenging van twaalf maanden heeft verzocht, omdat hij van mening is dat het contactherstel met de kinderen niet binnen zes maanden haalbaar is.
De kinderrechter heeft de zaak op 13 april 2021 met gesloten deuren behandeld, waarbij de minderjarigen zijn gehoord. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gronden voor ondertoezichtstelling, zoals genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek, nog steeds aanwezig zijn. De kinderen hebben aangegeven bang te zijn voor de vader en geen contact met hem te willen. De kinderrechter heeft de noodzaak van de ondertoezichtstelling onderstreept om de ontwikkeling van de kinderen te monitoren en het traject bij Family Supporters te begeleiden.
Uiteindelijk heeft de kinderrechter besloten om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen van 16 april 2021 tot 16 oktober 2021, met behoud van de gecertificeerde instelling. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 23 april 2021. Hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoeker en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.