Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2021 in de zaak tussen
[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiseres
Procesverloop
Overwegingen
Dit bezwaar is door verweerder in behandeling genomen en verweerder heeft de beslissing opnieuw bekeken. Dit heeft geleid tot het thans bestreden besluit.
Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat verweerder de rapporten van de verzekeringsartsen mag volgen als aan drie voorwaarden is voldaan. De rapporten moeten zorgvuldig zijn opgesteld, ze mogen niet tegenstrijdig zijn en ze moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk. De vraag is dus of de rapporten van de primaire verzekeringsarts A.A. Wiersema van 10 december 2019 en van de verzekeringsarts b&b R.N. Cinqualbré van
18 juni 2020 aan de genoemde voorwaarden voldoen.
10 december 2019 gezien en daarbij lichamelijk en psychisch onderzoek verricht. Aan de hand van de onderzoeksbevindingen heeft de verzekeringsarts de diagnose “surmenage” en “overige angststoornis/dwanggedachten” gesteld. Volgens de verzekeringsarts was eiseres niet geschikt te achten voor haar eigen werk. De situatie was echter niet zo ernstig dat eiseres helemaal geen benutbare mogelijkheden zou hebben. Met het oog op eventuele alternatieve functies heeft de verzekeringsarts een zogeheten functiemogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waarin de beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid zijn neergelegd. Die beperkingen vloeien voort uit psychische en lichamelijke stoornissen, aldus de verzekeringsarts. De prognose was dat de belastbaarheid de komende maanden zou verbeteren. In een aanvullende rapportage van 12 december 2019 heeft de verzekeringsarts ook nog de inlichtingen van de behandelend sector (GGZ) besproken. Die informatie gaf de verzekeringsarts echter geen aanleiding om zijn standpunt over de belastbaarheid van eiseres aan te passen.
9 november 2020 is gezien door een verzekeringsarts, bij welke gelegenheid eiseres weer arbeidsgeschikt is verklaard voor tenminste één van de eerder geduide functies. Volgens de verzekeringsarts b&b is er geen sprake geweest van een wijziging in de gezondheidstoestand van eiseres (met uitzondering van een korte periode na de operatieve ingreep) en is bij besluit van 19 augustus 2020 opnieuw een ZW-uitkering toegekend met ingang van de datum van de nieuwe ziekmelding, maar alleen omdat het niet mogelijk was gebleken om de actuele gezondheidstoestand van eiseres binnen dertien weken na ziekmelding te beoordelen.
Verweerder heeft terecht beslist dat eiseres met ingang van 4 maart 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. Dat betekent dat het beroep ongegrond is.
Beslissing
mr. L. Lemmen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2021.