ECLI:NL:RBDHA:2021:4264

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
AWB - 18 _ 7034
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op Ziektewet-uitkering na beëindiging op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een Ziektewet (ZW) uitkering ontving, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had zich op 4 februari 2019 ziek gemeld en ontving een ZW-uitkering, maar het Uwv besloot op 13 januari 2020 dat zij per 4 maart 2020 geen recht meer had op deze uitkering, omdat zij in staat werd geacht om meer dan 65% van haar oude loon te verdienen. Eiseres ging hiertegen in beroep, omdat zij van mening was dat haar beperkingen onvoldoende waren erkend door het Uwv.

De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig, niet tegenstrijdig en begrijpelijk waren. De primaire verzekeringsarts A.A. Wiersema had eiseres op 10 december 2019 onderzocht en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waaruit bleek dat eiseres niet volledig arbeidsongeschikt was. De verzekeringsarts b&b R.N. Cinqualbré bevestigde deze bevindingen in de bezwaarprocedure. Eiseres voerde aan dat haar medische situatie onjuist was beoordeeld, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de medische beoordeling van de verzekeringsartsen te betwisten.

De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht had beslist dat eiseres met ingang van 4 maart 2020 geen recht meer had op een ZW-uitkering. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5184

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiseres

en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.L. Steeksma-Valente).

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres vanaf 4 maart 2020 geen recht (meer) heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) omdat zij in staat wordt geacht om meer dan 65% van haar oude loon te verdienen.
Bij besluit van 23 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de gedingstukken ingestuurd en een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op 26 januari 2021 een schriftelijke vraag gesteld aan verweerder. Verweerder heeft hierop gereageerd bij brief van 2 februari 2021. In deze brief wordt verwezen naar het commentaar van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b).
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres was oorspronkelijk werkzaam als algemeen medewerkster bij een manege voor 32 uur per week. Zij heeft zich op 4 februari 2019 ziek gemeld vanwege psychische klachten (surmenage met dwangklachten) en energetische klachten. In verband daarmee is haar toen een uitkering op grond van de ZW toegekend. In het kader van de zogeheten medische Eerstejaars-Ziektewetbeoordeling is eiseres op 10 december 2019 gezien door de verzekeringsarts A.A. Wiersema, die de actuele belastbaarheid van eiseres heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Aan de hand van die FML heeft de arbeidsdeskundige W. Binnendijk de actuele arbeidsmogelijkheden van eiseres beoordeeld. Daarbij zijn voor eiseres enkele functies geselecteerd waarmee zij meer dan 65% kon verdienen van het maatmanloon (dat is het loon in de functie die eiseres verrichtte toen zij ziek werd). Deze beoordeling leidde tot het primaire besluit van 13 januari 2020 waarbij de ZW-uitkering per 4 maart 2020 is gestopt. Tegen dat besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Dit bezwaar is door verweerder in behandeling genomen en verweerder heeft de beslissing opnieuw bekeken. Dit heeft geleid tot het thans bestreden besluit.
2. Verweerder is van mening dat eiseres op de in geding zijnde datum (4 maart 2020) in staat moest worden geacht om ‘haar arbeid’ te verrichten. Onder ‘haar arbeid’ verstaat verweerder in dit verband één van de voorbeeldfuncties die aan eiseres zijn voorgehouden (geduid) in het kader van de Eerstejaars-Ziektewetbeoordeling op 10 januari 2020.
3. Eiseres is het met dit besluit niet eens en heeft hiertoe - samengevat - aangevoerd dat verweerder haar beperkingen op de in geding zijnde datum onvoldoende heeft onderkend. In dat verband stelt eiseres dat zij op 2 maart 2020 bij de tandarts is geweest en op 13 maart 2020 bij de KNO-arts in verband met het vermoeden van een slaap apneu. Daarna heeft zij een onderzoek ondergaan in een slaapcentrum en is zij in de zomer van 2020 geopereerd aan keelamandelen en behandeld in verband met een OSAS (obstructief slaap apneusyndroom). Eiseres stelt dat zij door deze klachten al langere tijd niet kon functioneren. Zij wijst er op dat verweerder haar naar aanleiding van haar ziekmelding op 20 mei 2020 bij besluit van 19 augustus 2020 weer een ZW-uitkering heeft verleend.
4. In beroep gaat het om de vraag of de medische situatie van eiseres en de beoordeling wat zij wel en niet kan op de in geding zijnde datum, 4 maart 2020, juist is ingeschat. Verweerder moest die vraag beantwoorden door de actuele medische situatie van eiseres te bekijken, en die vervolgens af te zetten tegen de voorbeeldfuncties die kort daarvoor met eiseres waren besproken, zoals de functie van monteur printplaten, wikkelaar of assemblagemedewerker besturingskasten en panelen.
5.
Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat verweerder de rapporten van de verzekeringsartsen mag volgen als aan drie voorwaarden is voldaan. De rapporten moeten zorgvuldig zijn opgesteld, ze mogen niet tegenstrijdig zijn en ze moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk. De vraag is dus of de rapporten van de primaire verzekeringsarts A.A. Wiersema van 10 december 2019 en van de verzekeringsarts b&b R.N. Cinqualbré van
18 juni 2020 aan de genoemde voorwaarden voldoen.
6.1
De primaire verzekeringsarts heeft eiseres tijdens het spreekuur op
10 december 2019 gezien en daarbij lichamelijk en psychisch onderzoek verricht. Aan de hand van de onderzoeksbevindingen heeft de verzekeringsarts de diagnose “surmenage” en “overige angststoornis/dwanggedachten” gesteld. Volgens de verzekeringsarts was eiseres niet geschikt te achten voor haar eigen werk. De situatie was echter niet zo ernstig dat eiseres helemaal geen benutbare mogelijkheden zou hebben. Met het oog op eventuele alternatieve functies heeft de verzekeringsarts een zogeheten functiemogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waarin de beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid zijn neergelegd. Die beperkingen vloeien voort uit psychische en lichamelijke stoornissen, aldus de verzekeringsarts. De prognose was dat de belastbaarheid de komende maanden zou verbeteren. In een aanvullende rapportage van 12 december 2019 heeft de verzekeringsarts ook nog de inlichtingen van de behandelend sector (GGZ) besproken. Die informatie gaf de verzekeringsarts echter geen aanleiding om zijn standpunt over de belastbaarheid van eiseres aan te passen.
6.2
In de bezwaarprocedure heeft de verzekeringsarts b&b de dossiergegevens bestudeerd. Volgens de verzekeringsarts b&b is geen sprake van volledige arbeidsongeschiktheid omdat niet wordt voldaan aan de daarvoor geldende criteria. De beperkingen van eiseres ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren alsmede ten aanzien van dynamische en statische belasting zijn adequaat vertaald in de FML. Ook is er geen aanleiding voor een urenbeperking omdat eiseres niet voldoet aan één van de voorwaarden die zijn genoemd in de standaard “Duurbelastbaarheid in arbeid”, te weten een stoornis in de energiehuishouding die leidt tot verminderde beschikbaarheid. Dit stemt overeen met de diagnose en de relatief lichte behandeling (eens per week fysiotherapie en een gesprek met de psycholoog).
7. De rechtbank vindt dat de medische rapporten zorgvuldig, zonder tegenstrijdigheid en begrijpelijk zijn. Eiseres is op 10 december 2019 door de primaire verzekeringsarts gezien en daarbij is zij zowel lichamelijk als psychisch onderzocht. Van dit onderzoek heeft de verzekeringsarts verslag gedaan. In de bezwaarprocedure heeft de verzekeringsarts b&b dossieronderzoek gedaan en de door eiseres in die procedure naar voren gebrachte grieven beoordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe zijn beoordeling tot stand is gekomen. Dit betekent dat de rapporten aan de drie voorwaarden voldoen. Vervolgens moet worden beoordeeld of van de juistheid van die medische beoordeling kan worden uitgegaan.
8.1
Naar aanleiding van de beroepsgrond van eiseres dat haar medische situatie onjuist is beoordeeld, waarbij zij heeft verwezen naar het onderzoek bij de KNO-arts, het onderzoek in het slaapcentrum en de op 28 juli 2020 uitgevoerde operatieve ingreep aan de keelamandelen vanwege OSAS, heeft de rechtbank in het vooronderzoek een nadere vraag gesteld aan verweerder. Die vraag luidde of verweerder kon uitleggen in hoeverre de gezondheidssituatie in de periode tussen 4 maart 2020 en 20 mei 2020 is verslechterd. Zonder nadere uitleg was namelijk voor de rechtbank niet duidelijk waarom verweerder eiseres op 4 maart 2020 niet meer arbeidsongeschikt achtte, en met ingang van 20 mei 2020 - de datum van de nieuwe ziekmelding - weer wel.
8.2
Namens verweerder heeft de verzekeringsarts b&b op 1 februari 2021 een nadere reactie uitgebracht. Volgens de verzekeringsarts b&b was de diagnose OSAS ten tijde van de heroverweging in bezwaar al bekend. Daarom noopt die diagnose niet tot verdere aanpassing van de medische beperkingen van eiseres in de FML. Wel is aannemelijk dat eiseres één tot enkele weken na de operatie van 28 juli 2020 vanwege het benodigde herstel tijdelijk verminderd belastbaar is geweest. Verder wijst de verzekeringsarts b&b op het feit dat eiseres naar aanleiding van de ziekmelding op 20 mei 2020 pas weer op
9 november 2020 is gezien door een verzekeringsarts, bij welke gelegenheid eiseres weer arbeidsgeschikt is verklaard voor tenminste één van de eerder geduide functies. Volgens de verzekeringsarts b&b is er geen sprake geweest van een wijziging in de gezondheidstoestand van eiseres (met uitzondering van een korte periode na de operatieve ingreep) en is bij besluit van 19 augustus 2020 opnieuw een ZW-uitkering toegekend met ingang van de datum van de nieuwe ziekmelding, maar alleen omdat het niet mogelijk was gebleken om de actuele gezondheidstoestand van eiseres binnen dertien weken na ziekmelding te beoordelen.
8.3
Met deze nadere toelichting heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende toegelicht waarom aan eiseres per 20 mei 2020 opnieuw een ZW-uitkering is toegekend. Anders dan eiseres veronderstelt levert dit onvoldoende grond op om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsartsen die in verband met het nu bestreden besluit is uitgevoerd, waarbij de peildatum 4 maart 2020 is. Ook verder ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om die medische beoordeling onjuist te achten. Het betoog van eiseres dat de medische onderbouwing van het bestreden besluit onjuist is, slaagt daarom niet.
9. Tot slot wil de rechtbank nog opmerken dat zij niet in twijfel trekt dat eiseres beperkingen heeft. Ook de verzekeringsartsen gaan hiervan uit. Dit alles betekent echter nog niet automatisch dat zij op de in geding zijnde datum, 4 maart 2020 niet kon werken. Dat eiseres dit blijkbaar anders ziet is voor de rechtbank onvoldoende om te zeggen dat de verzekeringsartsen de medische situatie op dat peilmoment niet goed hebben ingeschat. Daar is meer medische informatie voor nodig, en die informatie ontbreekt. De rechtbank heeft hiervoor uitgelegd waarom zij van oordeel is dat de door eiseres verstrekte informatie van de behandelend artsen niet voldoende is om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsartsen. Die informatie was verweerder bekend, en daarmee is ook rekening gehouden.
10.
Verweerder heeft terecht beslist dat eiseres met ingang van 4 maart 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. Dat betekent dat het beroep ongegrond is.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Lemmen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.