ECLI:NL:RBDHA:2021:4258

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5449
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Ziektewet-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en migraine

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die kampt met migraine, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had een Ziektewet-uitkering aangevraagd, maar deze was door verweerder geweigerd op basis van het standpunt dat zij geschikt was voor haar arbeid. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van excessief verzuim en dat de medische beperkingen van eiseres, zoals vastgesteld door de verzekeringsartsen, adequaat waren beoordeeld. Eiseres had eerder een WIA-uitkering aangevraagd, maar was toen als minder dan 35% arbeidsongeschikt beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de beperkingen van eiseres en dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de migraine zodanig was dat van een werkgever niet kon worden verlangd haar te werk te stellen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en veroordeelde verweerder tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/5449

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: O.J.J.C. Koopmans),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: D. Spiering-Kalay).

Procesverloop

Bij besluit van 17 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder met ingang van
19 februari 2019 aan eiseres een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) geweigerd.
Bij besluit van 16 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.
De rechtbank heeft op 7 augustus 2020 vragen gesteld aan verweerder.
Verweerder heeft daarop gereageerd door een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 25 september 2020 te overleggen.
Eiseres heeft op 18 december 2020 een reactie gegeven op het rapport van de verzekeringsarts b&b.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres was voorheen werkzaam als pedagogisch medewerker voor 23 uur per week. Zij heeft zich in 2010 voor het eerst ziek gemeld vanwege lichamelijke klachten. Nadat eiseres in 2012 de wachttijd heeft doorlopen, is zij minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht. Eiseres is op dat moment voor 20 uren per week in haar eigen werk hervat. Eiseres meldt zich op 22 januari 2014 ziek met toegenomen klachten en start een re-integratietraject bij haar werkgever voor 16 uur per week. Op 11 oktober 2015 vraagt eiseres een uitkering aan op grond van de Wet Werk en inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) vanwege toegenomen klachten per 22 januari 2014. De verzekeringsarts concludeert dat sprake is van toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak en geeft de beperkingen weer in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 16 november 2015. De arbeidsdeskundige komt daarop in het rapport van 18 november 2015 tot de conclusie dat eiseres op basis van de volgende voorbeeldfuncties: Schadecorrespondent (SBC-code 516080), Wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050) en Telefonist/receptionist (SBC-code 315120) meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 30 november 2015 geweigerd aan eiseres een WIA-uitkering te verlenen met ingang van 22 januari 2014. Het bezwaar van eiseres gericht tegen dat besluit is – ondanks het vervallen van de functie Wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur – bij de beslissing op bezwaar van 20 mei 2016 ongegrond verklaard. De voorbeeldfunctie Machinebediende inpak-/verpakkingsmachine (SBC-code 271093) is als derde functie geduid . Eiseres meldt zich op 12 januari 2016 (opnieuw) ziek met toegenomen klachten per 23 november 2015 en verzoekt om een herbeoordeling. Op 27 januari 2016 wordt zij op het spreekuur gezien. Er is volgens de verzekeringsarts sprake van toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geduid waarmee eiseres meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Verweerder wijst bij besluit van 19 februari 2016 de WIA-uitkering af.
2.1.
In deze zaak gaat het om wat er daarna is gebeurd. Op 20 februari 2019 meldt eiseres zich vanuit de WW ziek met ingang van 19 februari 2019 vanwege toegenomen klachten. Naar aanleiding daarvan is eiseres door de primaire verzekeringsarts op het spreekuur gezien. De primaire verzekeringsarts heeft van de bevindingen op 17 april 2019 een rapport opgemaakt. In voornoemd rapport staat vermeld dat eiseres zich heeft ziek gemeld met de bestaande lichamelijke klachten, toegenomen hoofdpijn (migraine) en nieuwe arm/handklachten links. De primaire verzekeringsarts komt op basis van eigen onderzoek tot de conclusie dat de beperkingen die in de FML van 2016 zijn opgenomen vanwege de gewrichtsklachten en nekklachten, onveranderd geldig blijven. Verder ziet de primaire verzekeringsarts geen aanleiding om aanvullende beperkingen aan te nemen vanwege de door eiseres geclaimde handklachten links. Eiseres is al beperkt op zwaar armbelastend werk en daarnaast zijn de functies Receptioniste en Schadecorrespondent niet belastend voor de linkerhand. De handgrepen worden met de dominante (voor eiseres rechter) hand uitgevoerd en het typen is kort aaneengesloten. De primaire verzekeringsarts komt tot de conclusie dat eiseres medische beperkingen heeft en dat het dezelfde beperkingen zijn als die in 2016 zijn vastgesteld. De primaire verzekeringsarts volgt eiseres niet voor zover zij heeft gesteld dat zij sinds een jaar drie dagen per week op bed ligt met hoofdpijn. De primaire verzekeringsarts komt tot deze conclusie doordat er geen duidelijk bewijs voor te vinden is. Er is volgens de primaire verzekeringsarts sprake van frequente ziekmeldingen met kort verzuim, echter in de periode tussen juni 2017 en juni 2018 zijn er geen ziekmeldingen en hetzelfde geldt voor de periode na november 2018. Eiseres geeft hiervoor als reden dat zij zich na november 2018 niet meer heeft ziek gemeld op advies van het Werkbedrijf van het Uwv, echter kan de primaire verzekeringsarts dit niet volgen aangezien de WW-uitkering bij kort verzuim wordt doorbetaald. Volgens de primaire verzekeringsarts blijkt ook uit de informatie van de huisarts dat eiseres zich sinds januari 2018 niet meer heeft gemeld bij de huisarts vanwege migraine. Er is geen bewijs voor toegenomen hoofdpijnklachten, aldus de primaire verzekeringsarts. Volgens de primaire verzekeringsarts kan eiseres per 19 februari 2019 tenminste één van de functies die in 2016 zijn geduid verrichten, namelijk de functie schadecorrespondent.
2.2.
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen. Bij het primaire besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres geschikt is voor haar arbeid en daardoor heeft zij geen recht op een ZW-uitkering. Verweerder heeft hieraan voornoemd rapport van de primaire verzekeringsarts ten grondslag gelegd.
3.1.
Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres heeft de verzekeringsarts b&b op 9 juli 2019 een rapport uitgebracht. De verzekeringsarts b&b komt in zijn rapport tot de conclusie dat de migraine geen aanleiding geeft om een urenbeperking aan te nemen. Volgens de verzekeringsarts b&b heeft de primaire verzekeringsarts op een juiste wijze de anamnese uitgevraagd om tot een oordeel met betrekking tot migraine te kunnen komen. Daarnaast concludeert de verzekeringsarts b&b dat eiseres al lang bekend is met migraine, dat zij daar in het verleden ook 20 uur mee heeft gewerkt en bovendien heeft zij haar medicatie tegen migraine verminderd. De verzekeringsarts b&b heeft eveneens uiteengezet waarom op basis van de door eiseres aangegeven frequentie en omschrijving van het ziektebeeld een urenbeperking van 20 uur (max 24) voor de hand liggend kan zijn. Met inachtneming van deze ‘beperking’ concludeert de verzekeringsarts b&b dat dit geen beletsel vormt bij het uitoefenen van de functie Schadecorrespondent. Bij deze functie wordt immers 24 uur per week gewerkt.
3.2.
Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen voornoemde achtergrond ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Het bestreden besluit berust aldus eveneens op het standpunt dat eiseres per 19 februari 2019 geen recht heeft op een ZW-uitkering. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat eiseres per die datum niet ongeschikt is voor de werkzaamheden behorende bij tenminste één van de functies die voor haar in het kader van een eerdere WIA-beoordeling passend zijn bevonden. Eiseres is geschikt voor de functie Schadecorrespondent, onder meer omdat deze functie kan worden uitgevoerd voor 24 uur per week. Het rapport van de verzekeringsarts b&b is aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd.
4.1.
Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij betoogt – samengevat weergegeven – dat de migraine is onderschat en dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiseres medische informatie van de neuroloog en een rapport van verzekeringsarts Lok overgelegd. In dit rapport staat onder meer vermeld dat de lagere mate van het gebruik van Sumatriptan voortvloeit uit het opvolgen van het advies van de specialist, niet uit een vermindering van de mate van aanwezigheid van migraine. Daarnaast is in het rapport opgenomen dat partijen niet meer verdeeld zijn over de vraag dat op grond van de standaard ‘Duurbelastbaarheid in arbeid’ geen indicatie bestaat voor een urenbeperking op energetische, preventieve of beschikbaarheidsgrond. Wel is verzekeringsarts Lok van mening dat vanwege de migraine sprake is van excessief verzuim, zodat op grond daarvan in redelijkheid geen tewerkstelling door een werkgever kan worden verwacht. Hierdoor is eiseres ongeschikt voor de functie Schadecorrespondent (en eveneens voor de andere geduide functies).
4.2.
Verweerder stelt zich in het verweerschrift van 2 december 2019 op het standpunt dat de gronden die eiseres aanvoert dezelfde gronden zijn als die van het bezwaar. Daarnaast verwijst verweerder naar het aanvullend rapport van de verzekeringsarts b&b van
11 november 2019. In dit rapport komt de verzekeringsarts b&b tot de conclusie dat de medische informatie die eiseres in beroep heeft overgelegd geen nieuwe medische informatie oplevert betreffende de periode februari 2019. Voorts ziet verweerder in het nadere rapport van de verzekeringsarts b&b van 28 april 2020 geen aanleiding om zijn standpunt te herzien. In het rapport van 28 april 2020 reageert de verzekeringsarts b&b op het rapport van verzekeringsarts Lok. De verzekeringsarts b&b komt onder meer tot de conclusie dat het advies van verzekeringsarts Lok alleen is gebaseerd op dossierstudie, dat een toename van beperkingen door migraine niet aannemelijk is doordat er geen behandeling door neuroloog of huisarts is en door vermindering van medicatie tegen migraine, dat geen verschil van inzicht bestaat over een urenbeperking (niet geïndiceerd), dat er geen verzuimmeldingen zijn die op excessief verzuim duiden en dat de primaire verzekeringsarts het verzuim gedegen heeft onderzocht.
4.3.
De verzekeringsarts b&b heeft met het rapport van 25 september 2020 gereageerd op de vragen die door de rechtbank zijn gesteld. In dit rapport staat onder meer vermeld dat geen urenbeperking is aangenomen en dat bij het rekenen in een rekenmodel met een urenbeperking van 24 uur per week en met de aangegeven medicatie het profiel van de functie Schadecorrespondent overeind blijft. Deze 24 uur is volgens de verzekeringsarts b&b passend bij de anamnese, het medicatiegebruik en de opgave van drie dagen elke week. Volgens de verzekeringsarts b&b zou doorlopend drie dagen migraine elke week een ernstige situatie zijn, maar in het gesprek ontbreekt volgens de verzekeringsarts b&b de urgentie. Het is volgens de verzekeringsarts b&b duidelijk dat eiseres een WIA-uitkering wil. De ernst van de migraine volgt niet uit de medische informatie van de neuroloog, noch past het bij het niet consulteren van de huisarts en bij het medisch onderzoek wordt eiseres evenmin gezien met hoofdpijn. De verzekeringsarts b&b komt tot de slotsom dat hij in zijn eerdere rapport in bezwaar (9 juli 2019) geen urenbeperking heeft vastgesteld, maar dat is ingegaan op het profiel van de functie Schadecorrespondent en dat eiseres geschikt is voor de functie Schadecorrespondent.
4.4.
Eiseres heeft daarop gereageerd door een rapport te overleggen van verzekeringsarts Lok van 18 december 2020. Verzekeringsarts Lok komt hierin tot de conclusie dat de verzekeringsarts b&b met zijn rapport van 25 september 2020 zijn standpunt heeft gewijzigd ten aanzien van de mate van migraine. Het is volgens verzekeringsarts Lok onduidelijk waar deze wijziging op is gebaseerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat het nu niet gaat om de eerdere WIA-beoordeling, waarop in bezwaar is beslist bij besluit van 20 mei 2016. Die beoordeling staat vast. Voor deze zaak betekent dat dat verweerder terecht heeft beoordeeld of eiseres op
19 februari 2019 geschikt was voor tenminste één van de functies die in deze eerdere beoordeling zijn geduid.
5.2.
In beroep gaat het om de vraag of verweerder bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres voldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van eiseres die voortvloeien uit de bij haar gediagnosticeerde migraine. Daarnaast staat ter discussie of het te verwachten ziekteverzuim van eiseres als gevolg van de migraine zodanig is dat van een werkgever (ingevolge artikel 9, aanhef en sub e, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten) in redelijkheid niet kan worden verlangd haar te werk te stellen.
5.3.
De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres lijdt aan migraine. Op grond van de beschikbare gegevens ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat de verzekeringsartsen bij eiseres te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld als gevolg van de migraine. De verzekeringsartsen hebben eveneens toereikend gemotiveerd waarom vanwege de migraine niet gesproken kan worden van excessief verzuim. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De primaire verzekeringsarts heeft allereerst een uitgebreide anamnese opgesteld, medische informatie bij de huisarts opgevraagd, de beperkingen als gevolg van de migraine in kaart gebracht, het medicatiegebruik uitgevraagd, de frequentie van de aanvallen met eiseres besproken en de ziekmeldingen tussen 2016 en 2018 onderzocht. Op basis van voornoemde informatie heeft de primaire verzekeringsarts gemotiveerd uiteengezet dat er geen bewijs is voor de door eiseres gestelde toegenomen hoofdpijnklachten. Bij de heroverweging in bezwaar volgt de verzekeringsarts b&b onder een wijziging in de argumentatie de conclusies van de primaire verzekeringsarts. De migraine is volgens de verzekeringsarts b&b primair juist aangegeven, er is geen aanleiding voor een urenbeperking en eiseres is geschikt voor de functie Schadecorrespondent (zelfs met inachtneming van een urenbeperking van 20 uur (max 24 uur)). In beroep is de medische informatie van de neuroloog (die ook al bekend was in bezwaar) en het advies van verzekeringsarts Lok aan de verzekeringsarts b&b voorgelegd. Dit heeft in beroep geleid tot meerdere aanvullende rapporten van de verzekeringsarts b&b. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts b&b, ondanks een onduidelijke formulering in zijn rapport van 9 juli 2019, maar in samenhang bezien met zijn aanvullende rapporten in beroep, voldoende duidelijk heeft gemotiveerd waarom bij eiseres geen sprake is van aanvullende beperkingen als gevolg van de migraine. Hij heeft aangegeven dat hij er wel vanuit gaat dat er sprake is van een mate van migraine, maar niet dat deze iedere week drie dagen aanhoudt. Gelet hierop en op de verzuimmeldingen kan niet gesproken worden van excessief verzuim. De door eiseres overgelegde medische informatie van de neuroloog en de rapporten van verzekeringsarts Lok veranderen dit oordeel niet. Hiertoe wenst de rechtbank op te merken dat het bij het vaststellen van beperkingen als gevolg van de migraine en de conclusie of sprake is van excessief verzuim, niet voldoende is om uit te gaan van hetgeen eiseres zelf over de aard en ernst van de migraine aanvallen heeft verklaard. Niet omdat eiseres niet wordt geloofd, maar omdat de ernst van de aanvallen geobjectiveerd moet worden. Alle informatie in samenhang bezien ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts b&b dat van een toename van migraine niet is gebleken. Dit leidt er eveneens toe dat eiseres niet kan worden gevolgd in het standpunt dat sprake is van drie dagen migraine per week, zodat niet gesproken kan worden van excessief verzuim. Nu er geen twijfel is aan de conclusies van de verzekeringsarts b&b, ziet de rechtbank ook geen aanleiding om een deskundige te benoemen zoals verzocht.
6. Het vorenstaande betekent dat aan eiseres terecht en op goede gronden met ingang van 19 februari 2019 een ZW-uitkering is geweigerd.
7. Het beroep is ongegrond.
8.1.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat aanleiding. De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit ten onrechte is vermeld dat de verzekeringsarts b&b heeft geconcludeerd dat eiseres niet 40 uur, maar 24 uur per week inzetbaar is. Pas in de beroepsprocedure heeft verweerder, middels de aanvullende rapporten van de verzekeringsarts b&b, het bestreden besluit voorzien van een deugdelijke motivering.
De rechtbank draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van
€ 47,00 aan haar te vergoeden.
8.2.
De rechtbank stelt de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op €534,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift).
8.3.
Eiseres heeft tevens verzocht om vergoeding van de kosten van de rapporten van
2 april 2020 en 18 december 2020 de door haar ingeschakelde deskundige, zijnde verzekeringsarts Lok. Uit de eerste factuur volgt een totaalbedrag van € 1.176,25 inclusief btw. Dit bedrag is gebaseerd op een halfuur administratiekosten tegen een uurtarief van
€ 50,00 en zes uur tegen een uurtarief van € 157,85. Uit de tweede factuur volgt een totaalbedrag van € 381,96. Dit bedrag is gebaseerd op negen uur tegen een uurtarief van
€ 13,15 en één uur en 15 minuten tegen een uurtarief van € 157,85.
8.4.
Uit de brief van verweerder van 15 februari 2021 volgt dat verweerder zich niet kan vinden in de geclaimde vergoeding. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de vergoeding van een deskundige vastgesteld dient te worden overeenkomstig het Bpb en ten hoogste € 134,04 per uur mag bedragen. Voorts is de tweede nota volgens verweerder geheel onnodig gebleken, omdat de deskundige zijn standpunt niet heeft gewijzigd en daarom dienen de kosten dan ook niet voor vergoeding in aanmerking te komen.
8.5.
De kosten van een niet-juridische deskundige komen voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Bij de beoordeling hiervan kan in het algemeen als maatstaf worden gehanteerd of degene die deze deskundige heeft ingeroepen, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van de inroeping, ervan mocht uitgaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor haar gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag. Aan dit criterium is naar het oordeel van de rechtbank voldaan. Dit geldt, anders dan verweerder heeft betoogd, ook ten aanzien van de tweede factuur. De rechtbank heeft immers vragen aan de verzekeringsarts b&b gesteld, waarna deze verzekeringsarts een nader rapport (van 25 september 2020) heeft opgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is de door eiseres gevraagde reactie van de deskundige in dat kader redelijk te achten.
8.6.
De rechtbank stelt, met inachtneming van wat staat vermeld in artikel 8:36, tweede lid, van de Awb en artikel 2, eerste lid, en onder a, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003, vast dat bij het verrichten van onderzoek door een verzekeringsarts het uurtarief maximaal € 134,04 bedraagt.
8.7.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder in totaal 16,75 uur aan kosten voor de namens eiseres in beroep overgelegde rapporten dient te vergoeden, hetgeen neerkomt op een bedrag van in totaal € 1.349,32, inclusief omzetbelasting (€ 1.115,14 + € 234,18), uitgaande van 0,5 uur tegen een uurtarief van € 50,00 (€25,00), 9 uur tegen een uurtarief van € 13,15 (€ 118,35) en 7,25 uur tegen een uurtarief van € 134,04 (€ 971,79).
8.8.
De totale vergoeding van de proceskosten dient derhalve te worden gesteld op een bedrag van € 1.883,32 (€ 534,00 + € 1.349,32).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres in beroep tot een bedrag van € 1.883,32;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Lemmen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.