De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een tweetal rapporten over de verdachte opgemaakt, gedateerd 24 april 2019 en 18 maart 2020. De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten. Voor zover van belang houden de rapporten het volgende in.
De verdachte volgt momenteel de opleiding Financiële Administratie op niveau twee aan het ROC Mondriaan. De verdachte wil niet meer de opleiding tot politieagent doen, maar graag een eigen patisseriezaak. Deze zaak zou ze graag een jaar of zes willen houden. Daarna wil ze psycholoog worden in de jeugdgevangenis. De verdachte wil graag vanuit haar ervaring delen met anderen.
De verdachte moet leren hoe ze met dit soort risicovolle situaties om moet gaan en weg moet lopen. De verdachte heeft het nodig zichzelf te leren beheersen als ze boos wordt. Als ze boos wordt, ziet ze zwart voor haar ogen, zegt ze. Verder zijn er geen zorgen. De verdachte heeft er spijt van dat dit is gebeurd en wil het ook anders. De verdachte
moet op zoek naar waardoor ze wordt getriggerd.
Haar behandeling bij de Waag is een periode afgebouwd geweest, maar deze is na een incident op school laatst weer opgestart. Positief is dat de verdachte hier zelf hulp bij kan zoeken en een grote wens voor verandering heeft. De verdachte beseft in welke problemen ze kan komen als ze haar boosheid niet leert beheersen. Daarin heeft ze proactief afstand gedaan van bepaalde vriendschappen en doet ze minder met sociale media. Zorgelijk is wel dat ze in een situatie terecht komt waarbij iemand wordt opgepakt in een huis waar de verdachte aanwezig is.
De score op de Preselect Recidive is Laag.
Aangaande het strafadvies, is de Raad van mening dat de verdachte nog steeds baat kan hebben bij de begeleiding door de jeugdreclassering. Recentelijk hebben er twee incidenten plaatsgevonden, waarbij de verdachte met geweld en/of politie in aanraking is gekomen. Hierover zijn zorgen en wil de jeugdreclassering graag nog extra sturing op bieden. Daarnaast vindt de Raad het belangrijk dat er zicht blijft op de behandeling van de verdachte en haar vooruitgang daarin.
GZ-psycholoog [naam] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 4 maart 2019. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Betrokkene erkent dat zij met het slachtoffer heeft gevochten en dat zij hierbij een mes in haar handen had. Zij kan zich niet herinneren dat zij daadwerkelijk heeft gestoken en geeft aan dat dit ook niet haar intentie was. Betrokkene werd al een jaar bedreigd en lastiggevallen door het slachtoffer, na de vechtpartij bij een school, waarbij zij voor het eerst met elkaar in aanraking kwamen. De bedreigingen hierna zorgden voor emotie en veel frustratie, waardoor betrokkene ook op school in de problemen kwam. Vanwege de situatie
hebben betrokkene en haar moeder hulp gezocht, waarbij zij terecht kwamen bij de Waag en er gestart werd met agressie-regulatie therapie. Betrokkene heeft daarnaast constant geprobeerd met de situatie om te gaan door het te negeren, wat mogelijk gemaakt heeft dat bij haar de frustratie en spanning alleen maar zijn opgebouwd. Het moment dat zij in de tram weer door het slachtoffer in het gezicht werd gespuugd, leek een soort breekpunt te zijn voor betrokkene. Zij voelde zich vernederd, boos en wilde dat de situatie stopte. Het feit dat zij op dat moment het mes in haar zak had, maakt dat de situatie uit de hand is gelopen. Betrokkene toont inzicht wanneer gesproken wordt over het ten laste gelegde. Zij erkent haar aandeel en heeft er spijt van dat het zo geëscaleerd is. Zij had anders moeten handelen en beter na moeten denken voordat zij handelde, maar dat lukte haar op dat moment niet.
Er is bij de verdachte geen sprake van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
De verdachte kan in staat worden geacht om het ongeoorloofde van haar handelen te beseffen. De langdurige bedreigingen hebben echter gemaakt dat zij veel spanning en frustratie heeft opgebouwd. Dit tezamen met haar impulsiviteit en onvoldoende copingvaardigheden hebben ertoe geleid dat zij op dat moment deze gedragskeuze heeft gemaakt. Gezien er geen sprake is van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, kan gezegd worden dat het ten laste gelegde, indien bewezen, haar in volledige mate is toe te rekenen.
Op basis van de bevindingen op de SAVRY tezamen met het klinisch oordeel kan gezegd worden dat de kans dat betrokkene wederom in een soortgelijke situatie terecht zou kunnen komen in lage mate aanwezig is, omdat er veel beschermende factoren aanwezig zijn en betrokkene op weinig factoren matig of hoog scoort. Behandeling op de factoren hanteren van boosheid en impulsiviteit zijn echter wel noodzakelijk om het risico op nieuw gewelddadig gedrag laag te houden.
Indien het ten laste gelegde bewezen wordt verklaard, maar ook vanuit zorg, wordt voortzetting van de behandeling bij de Waag geadviseerd. De Waag wil de behandeling continueren, omdat zij dit nog steeds het meest passend vinden voor betrokkene. Met name het niet reageren op provoceren en uitdagen is een belangrijk doel in de therapie. Zij zien mogelijkheden voor het intensiveren van de behandeling met een extra telefonische afspraak, mocht dit noodzakelijk geacht worden, maar geven ook aan dat vooral tijd nodig is in het traject.