ECLI:NL:RBDHA:2021:4233

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
09/777092-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling tijdens vechtpartij in tram met mes door minderjarige

Op 25 februari 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2003, die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 22 december 2018 in een tram in 's-Gravenhage, waar de verdachte in een vechtpartij betrokken raakte met een ander persoon, aangeduid als het slachtoffer. De verdachte had een vlindermes in haar hand en stak meerdere keren in de richting van het slachtoffer, maar de rechtbank oordeelde dat er geen stekende bewegingen zijn gemaakt die de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer zouden impliceren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag, maar achtte de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich op vijftienjarige leeftijd schuldig had gemaakt aan een ernstig feit, waarbij het slachtoffer verwondingen opliep. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 64 dagen, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke werkstraf van 30 uur, met bijzondere voorwaarden zoals behandeling en toezicht door de jeugdreclassering. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Parketnummer 09/777092-18
Datum uitspraak 25 februari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren [geboortedag] 2003 te ‘ [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
advocaat: mr. H. Weisfelt te Den Haag.

1.Het onderzoek op de zitting

Het onderzoek is gehouden op de besloten zitting van 25 februari 2021.
De officier van justitie in deze zaak is mr. R.R. Knobbout. De raadsman en de verdachte zijn ter zitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 22 december 2018 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk met een (vlinder-)mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal heeft gestoken in het lichaam van de zich in haar, verdachte's, nabijheid bevindende [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid l Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 22 december 2018 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een (vlinder-)mes, althans net een scherp en/of puntig voorwerp meeralen, althans één maal heeft gestoken in het lichaam van de zich in haar, verdachte's, nabijheid bevindende [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid l Wetboek van Strafrecht
art 45 lid l Wetboek van Strafrecht.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zal worden verklaard.
Daartoe heeft de officier van justitie het volgende naar voren gebracht.
De verdachte heeft gevochten in de tram met een open vlindermes in haar hand. Daarmee kun je snel vitale organen raken. De steekwonden bij het slachtoffer zijn toegebracht in haar bovenlichaam, dit had anders kunnen aflopen. Er is sprake van voorwaardelijke opzet op de dood.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van hetgeen primair ten laste is gelegd bepleit. Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Er is geen stekende beweging te zien op de beelden en het vlindermes was niet volledig open. Gezien de wonden van het slachtoffer en de bewegingen van de verdachte, lijkt het hier meer te gaan om snijdende bewegingen. Er is geen aanmerkelijke kans op de dood, ook gezien de plek waar het mes het slachtoffer heeft geraakt.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging.
Uit de verklaring van de verdachte ter zitting [1] en de verklaringen van [slachtoffer] [2] leidt de rechtbank het volgende af.
De verdachte en het slachtoffer zijn elkaar tegengekomen op 22 december 2018 in de tram in Den Haag. De verdachte is de tram uitgestapt, waarna het slachtoffer achter haar aan spuugt. Vervolgens stapt de verdachte weer terug de tram in en komt het tot een handgemeen. Het slachtoffer blijkt na afloop twee wondjes op haar rug te hebben. Deze feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Daarnaast bevinden zich camerabeelden in het dossier van binnen in de tram waar het incident heeft plaatsgevonden. Ter zitting is niet verzocht deze beelden te tonen. De officier van justitie en de raadsman hebben in het requisitoir respectievelijk pleidooi ieder een andere kwalificatie gegeven aan hetgeen zij zien op de camerabeelden. De rechtbank heeft bij de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting medegedeeld de beelden in raadkamer nogmaals te bekijken. De rechtbank ziet dat de verdachte de tram in stapt met een geopend vlindermes, dat zij het mes vlak voor de vechtpartij in haar rechterhand neemt. Daarna vliegen de verdachte en het slachtoffer elkaar aan, waarbij van beide kanten geduwd en getrokken wordt. Als het tweetal op de grond dreigt te vallen en uit elkaar wordt gehaald, ligt het mes op de grond. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank niet dat de verdachte een stekende beweging maakt richting het slachtoffer.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De primair ten laste gelegde poging doodslag vindt de rechtbank niet bewezen. Hoewel de verdachte met een mes in haar hand op het slachtoffer is afgegaan, heeft zij met dit mes geen stekende bewegingen gemaakt richting het slachtoffer. Ook anderszins kan niet worden vastgesteld dat de verdachte het mes op een zodanige wijze heeft gehanteerd of bewogen dat de aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer dodelijk zou worden geraakt. Aldus acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer, ook niet in voorwaardelijke zin. Wel is de rechtbank van oordeel dat de kans dat het slachtoffer door de gedragingen van de verdachte zwaar lichamelijk letsel had kunnen oplopen, aanmerkelijk. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij zich daarvan ook bewust is. Het letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen, te weten twee kleine verwondingen op de rug, zijn evenwel niet aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. Daarom vindt de rechtbank een poging hiertoe bewezen.
Op grond van het bovenstaande spreekt de rechtbank de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde en de subsidiair ten laste gelegde poging zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen acht.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart, op grond van het bovenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat
zij op 22 december 2018 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een (vlinder-)mes meermalen heeft gestoken in het lichaam van [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank heeft taal- en/of schrijffouten in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

Het bewezenverklaarde feit levert op:
Poging zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

6.De straf

6.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 46 dagen met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke werkstraf van 80 uur met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarden een contactverbod met het slachtoffer, meldplicht, behandeling bij de Waag en het hebben van een passende dagbesteding, waarbij Jeugdbescherming west opdracht wordt gegeven toezicht te houden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft bepleit een voorwaardelijke werkstraf van 40 uur op te leggen met een proeftijd van 1,5 jaar. Het is belangrijk dat de eerste tijd nadat de verdachte meerderjarig is geworden er nog iemand van de jeugdreclassering bij haar betrokken blijft. 2 Jaar is echter te lang.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.3.1
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich op vijftienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling. De verdachte heeft, met een mes in haar hand, gevochten met het slachtoffer. Het slachtoffer heeft hierbij verwondingen op haar rug opgelopen, afkomstig van het mes. Het risico op zwaarder en langdurig letsel was hierbij zeker aanwezig. Dat dit risico zich niet verder heeft verwezenlijkt is een gelukkige omstandigheid die niet aan het handelen van de verdachte is toe te schrijven. De verdachte heeftdoor haar handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke strafbare feiten nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden van hetgeen hen is overkomen.
De rechtbank begrijpt uit de verklaring van de verdachte en de camerabeelden dat er veel is voorafgegaan aan deze vechtpartij tussen de verdachte en het slachtoffer en dat het slachtoffer bij dit bewuste incident heeft gespuugd naar de verdachte. De rechtbank benadrukt echter dat vechten en het gebruik van wapens nooit een reactie mogen zijn en neemt het de verdachte dan ook kwalijk dat zij op deze manier heeft gereageerd.
6.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een tweetal rapporten over de verdachte opgemaakt, gedateerd 24 april 2019 en 18 maart 2020. De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten. Voor zover van belang houden de rapporten het volgende in.
De verdachte volgt momenteel de opleiding Financiële Administratie op niveau twee aan het ROC Mondriaan. De verdachte wil niet meer de opleiding tot politieagent doen, maar graag een eigen patisseriezaak. Deze zaak zou ze graag een jaar of zes willen houden. Daarna wil ze psycholoog worden in de jeugdgevangenis. De verdachte wil graag vanuit haar ervaring delen met anderen.
De verdachte moet leren hoe ze met dit soort risicovolle situaties om moet gaan en weg moet lopen. De verdachte heeft het nodig zichzelf te leren beheersen als ze boos wordt. Als ze boos wordt, ziet ze zwart voor haar ogen, zegt ze. Verder zijn er geen zorgen. De verdachte heeft er spijt van dat dit is gebeurd en wil het ook anders. De verdachte
moet op zoek naar waardoor ze wordt getriggerd.
Haar behandeling bij de Waag is een periode afgebouwd geweest, maar deze is na een incident op school laatst weer opgestart. Positief is dat de verdachte hier zelf hulp bij kan zoeken en een grote wens voor verandering heeft. De verdachte beseft in welke problemen ze kan komen als ze haar boosheid niet leert beheersen. Daarin heeft ze proactief afstand gedaan van bepaalde vriendschappen en doet ze minder met sociale media. Zorgelijk is wel dat ze in een situatie terecht komt waarbij iemand wordt opgepakt in een huis waar de verdachte aanwezig is.
De score op de Preselect Recidive is Laag.
Aangaande het strafadvies, is de Raad van mening dat de verdachte nog steeds baat kan hebben bij de begeleiding door de jeugdreclassering. Recentelijk hebben er twee incidenten plaatsgevonden, waarbij de verdachte met geweld en/of politie in aanraking is gekomen. Hierover zijn zorgen en wil de jeugdreclassering graag nog extra sturing op bieden. Daarnaast vindt de Raad het belangrijk dat er zicht blijft op de behandeling van de verdachte en haar vooruitgang daarin.
GZ-psycholoog [naam] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 4 maart 2019. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Betrokkene erkent dat zij met het slachtoffer heeft gevochten en dat zij hierbij een mes in haar handen had. Zij kan zich niet herinneren dat zij daadwerkelijk heeft gestoken en geeft aan dat dit ook niet haar intentie was. Betrokkene werd al een jaar bedreigd en lastiggevallen door het slachtoffer, na de vechtpartij bij een school, waarbij zij voor het eerst met elkaar in aanraking kwamen. De bedreigingen hierna zorgden voor emotie en veel frustratie, waardoor betrokkene ook op school in de problemen kwam. Vanwege de situatie
hebben betrokkene en haar moeder hulp gezocht, waarbij zij terecht kwamen bij de Waag en er gestart werd met agressie-regulatie therapie. Betrokkene heeft daarnaast constant geprobeerd met de situatie om te gaan door het te negeren, wat mogelijk gemaakt heeft dat bij haar de frustratie en spanning alleen maar zijn opgebouwd. Het moment dat zij in de tram weer door het slachtoffer in het gezicht werd gespuugd, leek een soort breekpunt te zijn voor betrokkene. Zij voelde zich vernederd, boos en wilde dat de situatie stopte. Het feit dat zij op dat moment het mes in haar zak had, maakt dat de situatie uit de hand is gelopen. Betrokkene toont inzicht wanneer gesproken wordt over het ten laste gelegde. Zij erkent haar aandeel en heeft er spijt van dat het zo geëscaleerd is. Zij had anders moeten handelen en beter na moeten denken voordat zij handelde, maar dat lukte haar op dat moment niet.
Er is bij de verdachte geen sprake van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
De verdachte kan in staat worden geacht om het ongeoorloofde van haar handelen te beseffen. De langdurige bedreigingen hebben echter gemaakt dat zij veel spanning en frustratie heeft opgebouwd. Dit tezamen met haar impulsiviteit en onvoldoende copingvaardigheden hebben ertoe geleid dat zij op dat moment deze gedragskeuze heeft gemaakt. Gezien er geen sprake is van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, kan gezegd worden dat het ten laste gelegde, indien bewezen, haar in volledige mate is toe te rekenen.
Op basis van de bevindingen op de SAVRY tezamen met het klinisch oordeel kan gezegd worden dat de kans dat betrokkene wederom in een soortgelijke situatie terecht zou kunnen komen in lage mate aanwezig is, omdat er veel beschermende factoren aanwezig zijn en betrokkene op weinig factoren matig of hoog scoort. Behandeling op de factoren hanteren van boosheid en impulsiviteit zijn echter wel noodzakelijk om het risico op nieuw gewelddadig gedrag laag te houden.
Indien het ten laste gelegde bewezen wordt verklaard, maar ook vanuit zorg, wordt voortzetting van de behandeling bij de Waag geadviseerd. De Waag wil de behandeling continueren, omdat zij dit nog steeds het meest passend vinden voor betrokkene. Met name het niet reageren op provoceren en uitdagen is een belangrijk doel in de therapie. Zij zien mogelijkheden voor het intensiveren van de behandeling met een extra telefonische afspraak, mocht dit noodzakelijk geacht worden, maar geven ook aan dat vooral tijd nodig is in het traject.
6.3.3
De straf
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Daarnaast acht de rechtbank het passend een geheel voorwaardelijke werkstraf op te leggen nu zowel de jeugdreclassering als de Raad aangeven dat bijzondere voorwaarden noodzakelijk zijn. Dit voorwaardelijke strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Anders dan door de officier van justitie is verzocht, ziet de rechtbank geen aanleiding de verdachte een contactverbod met het slachtoffer op te leggen, omdat het feit reeds twee jaar geleden is gepleegd en in de tussenliggende periode niets is voorgevallen dat het nu nog opleggen van een contactverbod rechtvaardigt.
Bij de berechting van een jeugdstrafzaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 23 december 2018 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 23 december 2018 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim 27 maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van 16 maanden, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) met 11 maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 302 Wetboek van Strafrecht.
Deze artikelen zijn toegepast zoals zij rechtens golden op het moment van het plegen van het strafbare feit dan wel zoals zij rechtens gelden op het moment van de uitspraak.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven in paragraaf 5, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 64 dagen
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, te weten 64 dagen, bij de tenuitvoerlegging van deze jeugddetentie wordt afgetrokken;
veroordeelt de verdachte voorts tot
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
30 (dertig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
15 (vijftien) DAGEN;
bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op één jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door Jeugdbescherming west Haaglanden te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd, zo lang als de reclassering in overleg met de behandelaar noodzakelijk acht, behandeling zal volgen bij de Waag, of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens de behandelaar aan te geven;
- gedurende de proeftijd zal meewerken met de coaches van Coach25 en naar hen zal luisteren en hun aanwijzingen zal opvolgen;
- gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen, dan wel een andere zinvolle dagbesteding zal hebben;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.M. Borkent, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter,
en mr. C.M. Dunsbergen-Koole, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.E. van Damme, griffier.
Het vonnis is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 25 februari 2021.
Mr. Dunsbergen-Koole is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Verklaring van de verdachte ter zitting van 25 februari 2021.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , PL1500-2018342974-1, p. 2-3 en proces-verbaal verhoor [slachtoffer] , PL1500-2018342974-14, p. 4-18.