ECLI:NL:RBDHA:2021:4232

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
09/817092-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Diefstal met geweld in vereniging door een minderjarige met jeugddetentie als gevolg.

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2021 uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2003, die beschuldigd werd van diefstal met geweld in vereniging. De verdachte heeft op 5 januari 2020 in 's-Gravenhage samen met een ander een scooter (Piaggio Zip) gestolen, waarbij geweld is gebruikt tegen het slachtoffer. De officier van justitie heeft gevorderd dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, terwijl de verdediging zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte bekend is met de tenlastelegging en heeft het feit zonder verdere bespreking bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal met geweld, gepleegd door twee of meer verenigde personen.

De rechtbank heeft de strafbaarheid van het feit en de verdachte vastgesteld en heeft geoordeeld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten. De officier van justitie heeft een jeugddetentie van 90 dagen geëist, waarvan 28 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en meewerken aan coaching. De verdediging heeft aangegeven dat de verdachte kan instemmen met de voorwaarden, maar verzocht om geen contactverbod met de medeverdachte op te leggen.

De rechtbank heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De verdachte heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt en er zijn geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft besloten om een jeugddetentie op te leggen, met een deel voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de proeftijd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 90 dagen, met aftrek van voorarrest, en heeft de voorwaarden voor de proeftijd vastgesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Parketnummer 09/817092-20
Datum uitspraak 25 februari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2003 te ‘ [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
advocaat: mr. G.V. van der Bom, te Den Haag.

1.Het onderzoek op de zitting

Het onderzoek is gehouden op de besloten zitting van 25 februari 2021.
De officier van justitie in deze zaak is mr. N. Bakker. De raadsman en de verdachte zijn ter zitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 05 januari 2020 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een scooter Piaggio Zip [kenteken] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen genoemde [slachtoffer] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het meerdere malen althans eenmaal stompen en/of slaan tegen het hoofd en/of in het gezicht van [slachtoffer] (waardoor hij op de grond is gevallen);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid l Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
Het ten laste gelegde is door de verdachte bekend en nadien is geen vrijspraak bepleit. Dit feit zal zonder verdere bespreking bewezen worden verklaard en verder zal alleen nog een opgave van de wettige bewijsmiddelen met daarin de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden worden gegeven.
De bewijsmiddelen:
  • De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter zitting van 25 februari 2021;
  • Het proces-verbaal inhoudende de verklaring van aangever van 5 januari 2021, PL1500-2020004626-1, pagina 296-272.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart, op grond van het bovenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat
hij op 05 januari 2020 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een scooter (Piaggio Zip [kenteken] ), toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen genoemde [slachtoffer] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld bestond uit het meerdere malen stompen en/of slaan tegen het hoofd en in het gezicht van [slachtoffer] (waardoor hij op de grond is gevallen).
De rechtbank heeft taal- en/of schrijffouten in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

Het bewezenverklaarde feit levert op:
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit werd gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

6.De straf

6.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 28 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht; meewerken met coaching en hulpverlening van Middin; het hebben van een dagbesteding; een contactverbod met de medeverdachte en, als de jeugdreclassering dat noodzakelijk vindt, behandeling bij de Waag, onder toezicht van Jeugdbescherming west Haaglanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft aangegeven dat de verdachte kan instemmen met de voorwaarden zoals die genoemd worden door de Raad voor de Kinderbescherming. De verdachte heeft zich de afgelopen periode goed gehouden aan de schorsingsvoorwaarden. Het gaat goed met hem en hij heeft hiervan geleerd. De verdediging verzoekt niet ook als bijzondere voorwaarde te bepalen dat tussen hem en de medeverdachte een contactverbod geldt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.3.1
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich op zestienjarige leeftijd samen met een ander schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld van een scooter. De verdachte heeft bij het plegen van die diefstal met geweld alleen maar gedacht aan de scooter die ze wilden hebben en misschien ook hoe spannend en stoer dat zou zijn om die te stelen. Hij heeft zich toen op geen enkel moment afgevraagd hoe bang het slachtoffer moet zijn geweest, hoeveel pijn hij heeft gehad en hoe gemeen het was om zijn scooter te stelen. Mensen die zoiets ergs overkomt, zijn dat meestal niet snel vergeten en hebben er vaak nog op allerlei manieren last van.
Als ander mensen horen van een beroving als deze, of ze zien dat op het nieuws of in de krant, zullen ze daar ook van schrikken en zich onveilig gaan voelen op straat. Daar moet de verdachte ook nog maar eens goed over nadenken.
6.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De verdachte heeft voor het eerst ter zitting zijn betrokkenheid bij het bewezenverklaarde feit bekend en heeft getracht zo goed mogelijk antwoord te geven op vragen die hem zijn gesteld. Hij heeft daarmee een open (proces)houding getoond. Uit de reactie van verdachte blijkt bovendien dat verdachte heel goed snapt hoe erg het is wat hij heeft gedaan en hoeveel pijn en schrik hij het slachtoffer heeft aangedaan.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 16 februari 2021. Dit rapport houdt het volgende in.
Het gaat momenteel goed met de verdachte. Hij lijkt een stijgende lijn te pakken te hebben. Dit merkt de Raad ook in het contact met de verdachte. Waar hij zich ten tijde van zijn
aanhouding en Raadkamertraject onverschillig kon uiten, uitte hij zich in dit onderzoek netjes en gaf hij aan een telefonisch gesprek lastig te vinden. Ook in contact met de jeugdreclasseerder heeft [verdachte] zijn houding aangepast en is er nu sprake van een goede werkrelatie. De Raad schaart zich achter de gegeven adviezen die volgen uit het afgenomen PO. Het is belangrijk de verdachte structuur te bieden en in staat te stellen om verschillende vaardigheden te ontwikkelen met het oog op zijn toekomst. Momenteel wordt de verdachte ondersteund door twee coaches van Middin. Deze coaches vinden aansluiting bij de verdachte en de verdachte neemt ook zelf contact met hen op. Het is van belang dat deze coaches betrokken blijven.
De positieve voortgang van verdachte en het gegeven dat dit zowel door ouders, jeugdreclassering, als zijn coaches wordt onderstreept, maakt dat de Raad van mening is dat een geheel voorwaardelijke straf het meest passend is. Door een geheel voorwaardelijke straf op te leggen, ervaart [verdachte] dat zijn gedrag consequenties heeft, maar wordt zijn huidige positieve voortgang niet doorkruist. Het ondersteunen en vergroten van de vaardigheden van de verdachte werkt het meest recidive verlagend.
GZ-psycholoog [naam] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 13 juli 2020. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Er is sprake van een oppositionele-opstandige stoornis, een sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand en een disharmonisch intelligentieprofiel op licht verstandelijk beperkt tot laagbegaafd niveau. Er zijn tevens sterke aanwijzingen voor hechtingproblematiek. Dit was ook zo ten tijde van het ten laste gelegde. Doorwerking van de problematiek kan niet met zekerheid worden vastgesteld, maar gezien het structurele
karakter van de problematiek is het aannemelijk dat deze de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde hebben beïnvloed.
De oppositionele-opstandige gedragsstoornis, beperkte intelligentie en sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand maken dat de verdachte onvoldoende in staat is de impact en gevolgen van zijn handelingen te overzien, zowel voor zichzelf als voor het slachtoffer. Zijn problematiek maakt hem tevens vatbaarder voor beïnvloeding en groepsdruk, ergens 'bij willen horen' en zich willen bewijzen. Mocht de verdachte schuldig worden bevonden aan het tenlastegelegde, dan wordt geadviseerd hem dit in verminderde mate toe te rekenen. Hoewel hij in staat is de wet te begrijpen, is hij vanwege zijn problematiek in verminderde mate in staat zijn eigen keuzes te maken, de gevolgen te overzien of zijn emoties en impulsen te reguleren.
Er is sprake van een matig recidiverisico.
Geadviseerd wordt om naast het huidige coachingtraject tevens individuele forensische behandeling in te zetten, ter vermindering van het recidiverisico, het verkleinen van de beïnvloedbaarheid en ter bevordering van de sociaal-emotionele en identiteitsontwikkeling van de verdachte. Geadviseerd wordt ouders hierbij te betrekken en te onderzoeken of opvoedondersteuning of een systemische behandeling noodzakelijk is. Gezien de geringe intrinsieke motivatie van de verdachte wordt geadviseerd dit als bijzondere voorwaarde binnen een Jeugdreclasseringsmaatregel op te leggen. Tevens wordt geadviseerd de reclasseringsmaatregel geruime tijd te laten doorlopen.
6.3.3
De straf
De rechtbank is van oordeel dat gezien de ernst van het strafbare feit niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank ook gelet op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, zoals neergelegd in de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Gelet op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zal de rechtbank een deel van voornoemde straf voorwaardelijk opleggen, nu zowel de Raad als de jeugdreclassering bijzondere voorwaarden noodzakelijk vinden. Dit voorwaardelijke strafdeel is ook bedoeld om er voor te zorgen dat de verdachte in de toekomst niet opnieuw strafbare feiten pleegt. De rechtbank vindt een voorwaardelijke jeugddetentie, in plaats van een voorwaardelijke taakstraf passend en nodig. De verdachte heeft de laatste tijd weliswaar een positieve ontwikkeling doorgemaakt, maar eerder heeft hij twee keer zijn schorsende voorwaarden overtreden. Als er nog een voorwaardelijke jeugddetentie wordt opgelegd, zal de verdachte, ook als het even wat minder goed gaat, zich hopelijk toch blijven houden aan de opgelegde bijzondere voorwaarden en zich niet laat verleiden tot het plegen van strafbare feiten. De rechtbank ziet geen noodzaak een contactverbod met de medeverdachte als bijzondere voorwaarde op te leggen, reeds gelet op het feit dat dit aan de medeverdachte als bijzondere voorwaarde is opgelegd. De verdachte heeft gezegd dat hij heel goed snapt dat hij de medeverdachte in de problemen brengt als de verdachte toch contact met hem zoekt.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 312 Wetboek van Strafrecht.
Deze artikelen zijn toegepast zoals zij rechtens golden op het moment van het plegen van het strafbare feit dan wel zoals zij rechtens gelden op het moment van de uitspraak.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven in paragraaf 5, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 90 dagen
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, te weten 62 dagen, bij de tenuitvoerlegging van deze jeugddetentie wordt afgetrokken;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot
28 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op twee jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door Jeugdbescherming west Haaglanden te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht en zich houdt aan de afspraken met de jeugdreclassering, ook als dit inhoudt dat hij behandeling kan en wil volgen bij de Waag, of een soortgelijke instelling;
- gedurende de proeftijd medewerking zal verlenen aan zijn coaches van Middin en zich zal houden aan de afspraken die deze coaches met hem maken;
- gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen, dan wel een andere zinvolle dagbesteding in de vorm van stage of werk zal hebben;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, voorzitter,
mr. R. de Jong, kinderrechter,
en mr. C.M. Dunsbergen-Koole, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.E. van Damme, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 25 februari 2021.
mr. Dunsbergen-Koole is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.