ECLI:NL:RBDHA:2021:4230

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
09/817288-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Eendaadse samenloop afpersing en diefstal met geweld door minderjarige

Op 25 maart 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder afpersing en diefstal met geweld. De tenlastelegging omvatte onder andere het dwingen van slachtoffers tot afgifte van goederen door bedreiging met een mes en een taser. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 17 december 2019 in Gouda samen met een ander slachtoffer [slachtoffer 1] heeft gedwongen zijn jas af te geven door geweld en bedreiging. Daarnaast heeft de verdachte op 22 november 2019 samen met anderen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gedwongen tot afgifte van geld en een koptelefoon, en op 6 november 2019 [slachtoffer 4] gedwongen tot afgifte van geld. De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard en de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 20 dagen, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke werkstraf van 120 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waarbij de immateriële schade deels is toegewezen op basis van de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte als een first offender beschouwd en rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn positieve proceshouding en de ondersteuning van zijn ouders. De rechtbank heeft de straffen gematigd, maar benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Parketnummers 09/817288-19 en 09/837280-20 (t.t.g.)
Datum uitspraak 25 maart 2021
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 2005 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
advocaat: mr. B.J. de Deugd te Nieuwerkerk aan den IJssel

1.Het onderzoek op de zitting

Het onderzoek is gehouden op de besloten zitting van 11 maart 2021.
De officier van justitie in deze zaak is mr. H. Mol. De verdachte en diens raadsman zijn ter zitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is, samengevat, ten laste gelegd dat:
(
09/817288-19)
hij op 17 december 2019 in Gouda, met iemand anders, [slachtoffer 1] heeft gedwongen zijn jas af te geven door het gebruiken van geweld en hem te bedreigen met een mes.
(
09/837280-20)
hij op 22 november 2019 in Gouda, met iemand anders, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft gedwongen geld af te geven door bedreiging met geweld, te weten het dreigen met een mes (
feit 1) en van [slachtoffer 2] een koptelefoon af te pakken waarbij hij werd bedreigd met een mes en een taser (
feit 2). Daarnaast is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij op 6 november 2019 in Gouda, met iemand anders, [slachtoffer 4] heeft gedwongen geld af te geven door het bedreigen met geweld, althans door hem te bedreigen met een taser (
feit 3).
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden geacht.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en heeft daarbij aangegeven dat bij de feiten 1 en 2 op dagvaarding 09/837280-20 sprake is van samenloop.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging.
Het onder dagvaarding 09/817288-19 en dagvaarding 09/837280-20 ten laste gelegde is door de verdachte bekend en nadien is geen vrijspraak bepleit. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard en met een opgave van de wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden, zal worden volstaan.
Bewijsmiddelen:
(
09/817288-19)
  • De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 11 maart 2021;
  • Het proces-verbaal inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer 1] inclusief bijlage d.d. 18 december 2019, PL1500-2019351492-1, pagina 29-32.
(
09/837280-20)
Feit 1 en 2:
  • de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 11 maart 2021;
  • het proces-verbaal inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer 2] inclusief bijlage d.d. 22 november 2019, PL1500-2019326358-1, pagina 34-38;
  • het proces-verbaal inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer 3] inclusief bijlagen d.d. 22 november 2019, PL1500-2019326384-1, pagina 44-58.
Eendaadse samenloop
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot feit 1 en feit 2 sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezen verklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen slechts enigszins uiteenloopt.
Om onevenredige aansprakelijkheid te voorkomen, zal de rechtbank het feit enkelvoudig kwalificeren zoals hierna, onder 5, vermeld.
Feit 3:
  • de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 11 maart 2021;
  • het proces-verbaal inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer 4] d.d. 6 november 2019, PL1500-2019310496-1, pagina 65-73.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart, op grond van het bovenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat
(
09/817288-19)
hij op 17 december 2019 te Gouda, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van zijn jas, toebehorende aan [slachtoffer 1] , welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het tonen van
een mes aan [slachtoffer 1] en een mes bij de keel houden van [slachtoffer 1] en vervolgens tegen [slachtoffer 1] zeggen dat hij zijn jas uit moest trekken en af te tellen van 5 naar 1 en [slachtoffer 1] bij zijn arm vast te pakken.
(
09/837280-20)
1.
hij op 22 november 2019 te Gouda tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 2]
en [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van geldbedragen toebehorende aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , welke bedreiging met geweld bestond uit het
- vragen of ze geld bij zich hadden en (vervolgens)
- dreigen met/tonen van een mes en
- roepen: en "het geld nu!" en
2.
hij op 22 november 2019 te Gouda tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een koptelefoon (JBL), toebehorende aan [slachtoffer 2] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken welke bedreiging met geweld bestond uit het:
- dreigen met een mes en
- roepen: en "het geld nu!" (vervolgens)
- roepen: "geef je koptelefoon" en (vervolgens)
- vastpakken van die koptelefoon en (vervolgens)
- roepen: "ik heb een taser" en
- een taser tonen en aan zetten/af laten gaan.
3.
hij op 06 november 2019 te Gouda tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer 4] , welke bedreiging met geweld bestond uit het
- tonen van een taser en
- aanzetten/laten afgaan van die taser en
- zeggen/roepen: "ik doe hem bij zijn nek" en "geef geld, geef geld".
De rechtbank heeft taal- en/of schrijffouten in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

De bewezenverklaarde feiten leveren op:
(
09/817288-19)
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
(
09/837280-20)
Feit 1 en 2
Eendaadse samenloop van
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
en
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Feit 3
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

6.De straf

6.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 20 dagen, met aftrek van voorarrest en een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en en het verlenen van medewerking aan de zelfreflectie cursus en mogelijke andere hulpverlening die de jeugdreclassering noodzakelijk acht, onder begeleiding van Jeugdbescherming west Gouda.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft bepleit geen onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen. Gelet op de ouderdom van de feiten en de lange tijd dat de verdachte in bijzondere voorwaarden heeft gelopen, voegt dit niets meer toe en de straf zou daardoor te zwaar worden..
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.3.1
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op veertienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan drie afpersingen en een diefstal met geweld. Behoudens een afpersing (feit 1), heeft hij dit elke keer samen met iemand anders, of anderen, gedaan op grond van een laf plan waarbij hij de slachtoffers onder valse voorwendselen heeft gelokt naar een stille donkere plek. en met behulp van wapens, een mes en/of een taser. Het zien daarvan moet de slachtoffers vreselijk bang hebben gemaakt. De verdachte heeft bij het plegen van de feiten kennelijk uitsluitend gedacht aan zijn eigen (financiële) gewin en zich er niet om bekommerd dat hij door zijn handelwijze de slachtoffers, met wie hij nauwelijks in leeftijd scheelde, leed en heeft berokkend. Dit soort feiten zijn voor de direct betrokkenen zeer schokkend en angstaanjagend. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten doorgaans nadelige psychische gevolgen voor het slachtoffer met zich brengen, hetgeen ook blijkt uit de door het [slachtoffer 2] ingediende schriftelijke slachtofferverklaring. Dergelijke feiten dragen daarnaast bij aan gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving
De rechtbank acht dit alles zeer kwalijk.
6.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank ziet dat de verdachte een positieve proceshouding heeft aangenomen, hij is open geweest over de door hem gepleegde feiten en laat zien te willen veranderen. Dat blijkt tevens uit het feit dat de verdachte goed meewerkt met de hulpverlening, de hulpverlening aanvaardt en ook zelf aangeeft welke hulpverlening hij nodig denkt te hebben.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 februari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 9 maart 2021. Dit rapport houdt het volgende in. De verdachte is een, inmiddels zestienjarige first offender.
Het Algemeen Recidive Risico en het Dynamisch Risicoprofiel van de verdachte zijn laag. Dit sluit aan bij het beeld dat van de verdachte in het onderzoek naar voren is gekomen. Uit het onderzoek komen veel beschermende factoren naar voren. De verdachte groeit op in een betrokken gezin met ouders die hem zo goed mogelijk proberen te ondersteunen. De verdachte doet het goed op school en hij vertoont hier geen opvallend gedrag. De verdachte is niet agressief. Hij houdt zich al ruim een jaar aan de schorsende voorwaarden en hij komt afspraken met de jeugdreclassering na. De Raad vindt het positief dat de verdachte verantwoording neemt voor zijn daden en dat hij begrijpt dat het niet goed is wat hij heeft gedaan. Er zijn zorgen om de straatangst die de verdachte heeft ontwikkeld na de delicten. Hij is bang dat mededaders wraak zullen nemen, wat ervoor zorgt dat hij vrijwel niet buiten komt. De Raad vindt het belangrijk dat wanneer er meer rust komt in het hoofd van de verdachte, hier aandacht voor komt mogelijk middels het inzetten van hulpverlening. Hij dient daarnaast sterker in zijn schoenen te staan. Hij weet goed wat hij wil, maar de Raad ziet anderzijds dat hij over onvoldoende vaardigheden beschikt om zich te redden uit moeilijke situaties. Hij handelt vaak impulsief, waarbij hij de risico’s van zijn gedrag niet kan overzien. Daarnaast heeft de verdachte door zijn autisme spectrum stoornis een verminderd zicht op zijn eigen binnenwereld en die van anderen, waardoor hij minder in staat is gevoelens van hemzelf en anderen in risicovolle situaties te herkennen en hierin te handelen.
De Raad acht het van belang dat de begeleiding vanuit de jeugdreclassering wordt voortgezet. Gedacht kan worden aan toezicht en begeleiding voor de duur van een jaar, daar de verdachte al ruim een jaar in strenge schorsende voorwaarden loopt en hij heeft laten zien dat hij zich hier goed aan houdt. De Raad is van mening dat een voorwaardelijke werkstraf hierbij vanuit pedagogisch oogpunt het meest passend is, omdat de verdachte het afgelopen jaar al veel consequenties heeft ervaren van zijn gedrag (strenge schorsende voorwaarden, waaronder elektronische controle voor een half jaar en een jaar lang een avondklok). De Raad is er daarnaast van overtuigd dat een onvoorwaardelijke werkstraf niet zal bijdragen aan het verkleinen van de kans op herhaling van delictgedrag. Indien de rechtbank van desondanks een onvoorwaardelijke straf geboden acht, adviseert de Raad deze in de vorm van een werkstraf op te leggen.
Psychologen [naam 1] en [naam 2] hebben een (niet forensisch) rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 19 mei 2020. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
6.3.3
De straf
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, zoals neergelegd in de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat deze feiten een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest rechtvaardigen.
Tevens acht de rechtbank, gezien de ernst van de feiten, een (deels) onvoorwaardelijke werkstraf van na te noemen duur passend en geboden. Ondanks dat de verdachte zich lange tijd aan strenge schorsende voorwaarden heeft gehouden, goed meewerkt met de begeleiding en wil meewerken met herstelbemiddeling, acht de rechtbank het van belang dat de verdachte de gevolgen van het plegen van dergelijke feiten ook nog merkt door nu een werkstaf te moeten uitvoeren. Nu door de Raad en jeugdreclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Omdat de verdachte zich reeds lange tijd goed aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden, zal de rechtbank de duur van de proeftijd beperken tot een jaar in plaats van de gebruikelijke twee jaar.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partij

7.1
Benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2]
, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.359,00. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot €109,00, bestaande uit de post JBL Koptelefoon en uit immateriële schade voor een bedrag groot € 1.250,00.
[slachtoffer 3] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.130,00. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot € 30,00, bestaande uit de posten weggenomen geld en uit immateriële schade voor een bedrag groot € 1.100,00.
7.1.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging geeft aan dat de immateriële schade niet nader is onderbouwd met stukken wat maakt dat deze niet kunnen worden toegewezen. Subsidiair dienen deze vorderingen te worden gematigd tot een bedrag rond de 100 á 200 euro.
7.1.3
Beoordeling
Materiele schade [slachtoffer 2]
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiele schade is niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het 2 bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de gevorderde materiele schade (hoofdelijk en met toepassing van de wettelijke rente) toewijzen.
Materiele schade [slachtoffer 3]
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade is niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de gevorderde materiële schade (hoofdelijk en met toepassing van de wettelijke rente) toewijzen.
Immateriële schade
Beide benadeelde partijen hebben immateriële schade gevorderd. Op grond van de onderbouwing van de door elk van hen geleden schade kan de rechtbank niet naar objectieve maatstaven vaststellen dat sprake is van geestelijk letsel. Gelet evenwel op de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, zoals die blijken uit de onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding, en bovendien in aanmerking genomen dat de aard en ernst van de normschending en de in dit verband relevante nadelige gevolgen voor de benadeelde in dit geval zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een aantasting in de persoon als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. De verdachte heeft (samen met zijn medeverdachten) de slachtoffers onder valse voorwendselen naar een donkere rustige plaats gelokt, hier zijn de slachtoffers bedreigd met een mes en een taser en gedwongen tot afgifte van geld en is een koptelefoon afgenomen. De gevolgen van de straatroof waren voor de benadeelden nog lang merkbaar. Zij hebben nog enige tijd ’s avonds niet naar buiten durven gaan en ook verder is de e impact van de overval op het persoonlijk leven van de benadeelden groot geweest.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade heeft geleden als hiervoor bedoeld. De rechtbank acht evenwel dat het door de benadeelde partij ter zake gevorderde bedrag aan de hoge kant is om zonder nadere stukken ter onderbouwing toe te wijzen. De rechtbank acht een bedrag van € 500,00 naar redelijkheid en billijkheid (hoofdelijk en met toepassing van de wettelijke rente) toewijsbaar voor beide benadeelde partijen en zal de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
7.2
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.040,00. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit proceskosten voor een bedrag groot € 40,00 en uit immateriële schade voor een bedrag groot € 1.000,00.
7.2.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging geeft aan dat de immateriële schade niet nader is onderbouwd met stukken wat maakt dat deze niet kunnen worden toegewezen.
7.2.3
Beoordeling
Met betrekking tot de gevorderde proceskosten overweegt de rechtbank dat deze niet vallen onder proceskosten, maar dat het hier gaat om materiële schade ten gevolge van het bewezenverklaarde. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag (hoofdelijk en met toepassing van de wettelijke rente) toewijsbaar is.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft immateriële schade gevorderd. Op grond van de onderbouwing van de geleden schade kan het de rechtbank niet naar objectieve maatstaven vaststellen dat sprake is van geestelijk letsel. Gelet evenwel op de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, zoals die blijken uit de onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding, en bovendien in aanmerking genomen dat de aard en ernst van de normschending en de in dit verband relevante nadelige gevolgen voor de benadeelde in dit geval zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een aantasting in de persoon als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. De verdachte heeft (samen met zijn medeverdachte) de slachtoffers onder valse voorwendselen naar een donkere en rustige plaats gelokt, waar het slachtoffer is bedreigd met een taser en gedwongen tot afgifte van geld. De benadeelde heeft hier nog langere tijd last van gehad en heeft dit goed beschreven in zijn toelichting. De gevolgen van de straatroof waren voor de benadeelden nog lang merkbaar. Hij heeft enige tijd slecht geslapen en gedroomd en heeft last van herbelevingen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade heeft geleden als hiervoor bedoeld. De rechtbank acht evenwel dat het door de benadeelde partij ter zake gevorderde bedrag aan de hoge kant is om zonder nadere stukken ter onderbouwing toe te wijzen. De rechtbank acht een bedrag van € 500,00 naar redelijkheid en billijkheid (hoofdelijk en met toepassing van de wettelijke rente) toewijsbaar en zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
7.3
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 275,00. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot € 175,00, bestaande uit de posten has, bankpas, ID-kaart, powerbank, telefoonoplader en uit immateriële schade voor een bedrag groot € 100,00.
7.3.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
7.3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging geeft aan dat de immateriële schade geheel niet is onderbouwd wat maakt dat deze dient te worden afgewezen.
7.3.3
Beoordeling
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder dagvaarding 09/817288-19 bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal dit deel van de vordering, te weten € 175,00 hoofdelijk en met oplegging van de wettelijke rente toewijzen.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de immateriële schade, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien deze vordering onvoldoende is onderbouwd en daarmee een onevenredige belasting van het strafgeding zal opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel is gegrond op de artikelen:
36f, 55, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77z, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312 en 317 Wetboek van Strafrecht.
Deze artikelen zijn toegepast zoals zij rechtens golden op het moment van het plegen van het strafbare feit dan wel zoals zij rechtens gelden op het moment van de uitspraak.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder
09/817288-19en
09/837280-20, feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor in paragraaf 5 omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 20 dagen
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, te weten 20 dagen, bij de tenuitvoerlegging van deze jeugddetentie wordt afgetrokken;
veroordeelt verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
80 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
40 DAGEN;
bepaalt dat deze een gedeelte van de taakstraf groot 40 uren, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op één jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door Jeugdbescherming west Zuid-Holland te Gouda
te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, – tenzij toestemming gegeven in het kader van herstelbemiddeling – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
 [slachtoffer 3] (
[geboortedag 2] -2004);
 [slachtoffer 2] [geboortedag 3]
-2003);
 [slachtoffer 4] (
[geboortedag 4] -2002);
 [slachtoffer 1] (
[geboortedag 5] -2004);
- gedurende de proeftijd, zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, zal deelnemen aan de zelfreflectie cursus en andere behandelingen die nodig mochten blijken;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west te Gouda
tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededader(s), om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van € 530,00 (vijfhonderddertig euro), bestaande uit € 30,00 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 530,00 (vijfhonderddertig), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 november 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt;
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededader(s), om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] , te betalen een bedrag van € 609,00 (zeshonderdnegen euro), bestaande uit € 109,00 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 609,00 (zeshonderdnegen), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 november 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt;
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededader(s), om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] , te betalen een bedrag van € 540,00 (vijfhonderdveertig euro), bestaande uit € 40,00 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 540,00 (vijfhonderdveertig), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 november 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt;
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededader(s), om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van € 175,00 (honderdvijfenzeventig euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 17 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 175,00 (honderdvijfenzeventig), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 december 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. van der Kleijn, kinderrechter, voorzitter,
mr. H.J.M. Smid-Verhage, kinderrechter,
en mr. R. de Jong, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.E. van Damme, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 25 maart 2021.
Bijlage:
I. De tenlastelegging

Bijlage I: de tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
(09/817288-19)
hij op of omstreeks 17 december 2019 te Gouda, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de
afgifte van zijn jas, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het tonen van
een mes aan [slachtoffer 1] en/of een mes (dicht) bij de keel houden van [slachtoffer 1]
en vervolgens tegen [slachtoffer 1] zeggen dat hij zijn jas uit moest
trekken en/of af te tellen van 5 naar 1 en/of [slachtoffer 1] bij zijn arm vast
te pakken;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht
(09/837280-20)
1.
hij op of omstreeks 22 november 2019 te Gouda tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en)
wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een of meerdere
geldbedrag(en), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met
geweld bestond(en) uit het
- vragen of ze geld bij zich hadden en/of (vervolgens)
- dreigen met/tonen van een mes en/of
- roepen: "geef je geld" en/of "het geld nu!" en/of "hebben jullie geld bij
je";
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 22 november 2019 te Gouda tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening heeft weggenomen een koptelefoon (JBL), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd
voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met
geweld tegen die [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te
bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan
zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke
bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- dreigen met een mes en/of
- roepen: "geef je geld" en/of "het geld nu!" en/of "hebben jullie geld bij
je" en/of (vervolgens)
- roepen: "geef je koptelefoon" en/of (vervolgens)
- vastpakken van die koptelefoon en/of (vervolgens)
- roepen: "ik heb een taser" en/of
- een taser tonen en/of aan zetten/af laten gaan;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 06 november 2019 te Gouda tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en)
wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 4]
heeft gedwongen tot de afgifte van een of meerdere geldbedrag(en), in elk
geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] , in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk
geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- tonen van een taser en/of
- aanzetten/laten afgaan van die taser en/of
- zeggen/roepen: "ik doe hem bij zijn nek" en/of "geef geld, geef geld";
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht