ECLI:NL:RBDHA:2021:4193

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
09/189883-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Eendaadse samenloop afpersing en diefstal met geweld door een minderjarige.

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren op [geboortedag 1] 2003, die werd beschuldigd van afpersing en diefstal met geweld. De verdachte heeft samen met anderen op 22 november 2019 in Gouda twee slachtoffers gedwongen geld af te geven door bedreiging met een mes en een taser. Daarnaast werd op 6 november 2019 een derde slachtoffer op soortgelijke wijze benadeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de afpersingen en diefstal, ondanks zijn ontkenning van de betrokkenheid bij de beroving van de koptelefoon. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van eendaadse samenloop van de feiten, wat betekent dat de verdachte voor meerdere feiten in één strafprocedure werd berecht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 14 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, en een werkstraf van 80 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk. De proeftijd werd vastgesteld op één jaar. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die immateriële en materiële schade hadden geleden door de daden van de verdachte. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers benadrukt, evenals de jonge leeftijd van de verdachte en zijn positieve ontwikkeling na de feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Parketnummer 09/189883-20
Datum uitspraak 25 maart 2021
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 2003 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
advocaat: mr. K. Renssen, te Den Haag.

1.Het onderzoek op de zitting

Het onderzoek is gehouden op de besloten zitting van 11 maart 2021.
De officier van justitie in deze zaak is mr. H. Mol. De raadsman en de verdachte zijn ter zitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is, samengevat, ten laste gelegd dat:
hij op 22 november 2019 in Gouda, met iemand anders, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gedwongen geld af te geven door bedreiging met geweld, te weten het dreigen met een mes (feit 1) en van [slachtoffer 1] een koptelefoon af te pakken waarbij hij werd bedreigd met een mes en een taser (feit 2). Daarnaast is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij op 6 november 2019 in Gouda, met iemand anders, [slachtoffer 3] heeft gedwongen geld af te geven door het bedreigen met geweld, te weten door hem te bedreigen met een taser (feit 3).
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden geacht.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde bepleit en zich gerefereerd ten aanzien van feit 3.
Daartoe heeft de raadsman -samengevat- het volgende naar voren gebracht.
Aangevers hebben signalementen gegeven die niet met elkaar overeenkomen, de medeverdachte heeft een onduidelijke verklaring ten aanzien van de aanwezigheid van de verdachte bij deze feiten gegeven en er is geen concrete link die naar de verdachte wijst. De verdachte heeft steeds ontkend betrokken te zijn geweest bij een beroving waarbij een koptelefoon buit is gemaakt, terwijl hij alle andere feiten die hij heeft begaan heeft bekend.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
Feit 1 en feit 2
De slachtoffers zijn op 22 november 2019 naar een skatepark (gelegen bij het Thorbecke plein) in Gouda gekomen voor een afspraak met drie personen, die hen vervolgens hebben overvallen. Hierbij is een mes getoond en zijn zij door het vragen naar geld en roepen van “het geld nu” gedwongen om het contante geld dat zij bij zich hadden af te geven. [1] Daarnaast is aan [slachtoffer 1] een taser getoond, terwijl deze aan stond, en is geroepen “ik heb een taser” en “geef je koptelefoon”. Hierbij is de koptelefoon van het hoofd van het slachtoffer gepakt en meegenomen. [2]
De verdachte bekent dat hij één keer aanwezig is geweest bij een overval bij het skatepark (gelegen bij het Thorbecke plein te Gouda) waarbij hij met twee anderen was: [medeverdachte] en een onbekende derde, en waarbij twee jongens zijn beroofd. Bij die overval trok [medeverdachte] een mes. [3] De verdachte verklaart zich niet te herinneren aanwezig te zijn geweest bij een beroving waarbij een koptelefoon is meegenomen. De rechtbank is echter van oordeel dat uit de verklaring van de verdachte en de hierna opgenomen bewijsmiddelen niet anders kan volgen dan dat de verdachte betrokken is geweest bij het medeplegen van de afpersing van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de beroving van [slachtoffer 1] op 22 november 2019 te Gouda.
Zowel de verdachte als de medeverdachte verklaren ongeveer 7 overvallen te hebben gepleegd waarbij slachtoffers werden gelokt door de verkoop van illegaal vuurwerk. Naast de overval bij het skatepark met [medeverdachte] en een onbekende andere jongen, waarbij twee jongens zijn overvallen, verklaart de verdachte dat hij ook aanwezig is geweest bij een andere overval bij het skatepark, op 6 november 2019, met [medeverdachte] (
feit 3). De medeverdachte heeft zijn betrokkenheid bij deze overval bekend. Ook heeft hij zijn betrokken bij de overval op 22 november 2019 bekend. [4] Bij de rechter-commissaris heeft de medeverdachte over de overvallen verklaard dat hij met de verdachte was. Op de vraag of dat al die keren was, verklaart de medeverdachte ‘ja, de meeste keren wel’. [5] Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat het maar één keer is voorgekomen dat hij met [medeverdachte] en nog een ander was. [6] Gelet op de overeenkomsten tussen de aangiftes en de verklaring van verdachte, de omstandigheid dat zowel verdachte als zijn medeverdachte over een zelfde aantal overvallen verklaart, de medeverdachte verklaart dat hij het merendeel met verdachte heeft gepleegd en verdachte heeft verklaard dat van die overvallen er maar één was waarbij er nog een derde onbekende persoon was, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat de verdachte betrokken is geweest bij de overval in het skatepark op 22 november 2019.
Er bestond een gezamenlijk plan, namelijk het lokken van slachtoffers onder valse voorwendselen, en hen vervolgens onder bedreiging beroven. De verdachte was op de hoogte dat er wapens zouden worden gebruikt en heeft zelf ook een wapen gehanteerd. Daarnaast was er een afspraak over de verdeling van de buit. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat sprake is van medeplegen van de afpersing van [slachtoffer 1] en R [slachtoffer 2] (
feit 1). Ook ten aanzien van de diefstal van de koptelefoon van J [slachtoffer 1] (
feit 2) is de rechtbank van oordeel dat sprake is van medeplegen, nu de verdachte, ook als hij niet diegene is geweest die de koptelefoon heeft gepakt, door zijn aanwezigheid en rol bij de overval de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat meer dan alleen geld van de slachtoffers zou worden afgenomen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte, zijn medeverdachte en een nog onbekend gebleven derde persoon, tezamen en in vereniging, het onder 1 en 2 ten laste gelegde hebben gepleegd.
Eendaadse samenloop
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot feit 1 en feit 2 sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezen verklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen slechts enigszins uiteenloopt. Om onevenredige aansprakelijkheid te voorkomen, zal de rechtbank het feit enkelvoudig kwalificeren zoals hierna, onder 5, vermeld.
Feit 3
Het onder 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend en nadien is geen vrijspraak bepleit. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard en met een opgave van de wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden, zal worden volstaan.
Bewijsmiddelen feit 3:
- de verklaring van de verdachte ter zitting van 11 maart 2021;
- het proces-verbaal inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3] d.d. 6 november 2019, PL1500-2019310496-1, pagina 65-73.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart, op grond van het bovenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat
1.
hij op 22 november 2019 te Gouda tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1]
en [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van geldbedragen toebehorende aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , welke bedreiging met geweld bestond uit het
- vragen of ze geld bij zich hadden en (vervolgens)
- dreigen met/tonen van een mes en
- roepen: "het geld nu!".
2.
hij op 22 november 2019 te Gouda tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een koptelefoon (JBL), toebehorende aan J [slachtoffer 1] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken welke bedreiging met geweld bestond uit het:
- dreigen met een mes en
- roepen: "het geld nu!" en (vervolgens)
- roepen: "geef je koptelefoon" en (vervolgens)
- vastpakken van die koptelefoon en (vervolgens)
- roepen: "ik heb een taser" en
- een taser tonen en aan zetten/af laten gaan.
3.
hij op 06 november 2019 te Gouda tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer 3] , welke bedreiging met geweld bestond
enuit het
- tonen van een taser en
- aanzetten/laten afgaan van die taser en
- zeggen/roepen: "ik doe hem bij zijn nek" en "geef geld, geef geld".
De rechtbank heeft taal- en/of schrijffouten in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

Het bewezenverklaarde feit levert op:
Feit 1 en 2
Eendaadse samenloop van
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
en
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Feit 3
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

6.De straf

6.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 14 dagen, met aftrek van voorarrest en een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 80 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met de slachtoffers en medeverdachte, het hebben van een dagbesteding en meewerken aan hulpverlening vanuit de Waag of een soortgelijke instantie, onder begeleiding van Jeugdbescherming west Gouda.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft bepleit een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen conform het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: Raad).
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.3.1
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op zestienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan twee afpersingen en een diefstal met geweld. Hij heeft dit elke keer samen met iemand anders, of anderen, gedaan en heeft steeds een plan gemaakt, waarbij de slachtoffers naar een donkere stille plek werden gelokt. Bij deze berovingen hebben verdachte en zijn medeverdachten wapens gebruikt: een mes en/of een taser. Het zien daarvan moet de slachtoffers vreselijk bang hebben gemaakt. Verdachte heeft bij het plegen van de feiten kennelijk uitsluitend gedacht aan zijn eigen (financiële) behoefte en er zich er niet om bekommerd dat hij door wat hij deed de slachtoffers leed en schade heeft berokkend. Dit soort feiten zijn voor de direct betrokkenen zeer schokkend en angstaanjagend. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten doorgaans nadelige psychische gevolgen voor de slachtoffers met zich meebrengen, hetgeen ook blijkt uit de door een van de slachtoffers ingediende schriftelijke slachtofferverklaring. Dergelijke feiten dragen daarnaast bij aan gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving.
De rechtbank vindt dit alles zeer ernstig en vindt het bovendien zorgelijk dat verdachte, die nog jong is, relatief makkelijk heeft besloten tot het plegen van dergelijke ernstige feiten.
6.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 februari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank neemt in aanmerking dat verdachte ter zitting oprecht doordrongen lijkt te zijn van de ernst van de feiten en het leed dat hij de slachtoffers heeft aangedaan.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 4 maart 2021. Dit rapport houdt het volgende in.
Verdachte is een inmiddels achttienjarige first-offender. Het recidiverisico is laag. Er zijn veel beschermende factoren aanwezig. De verdachte heeft een betrokken gezin met een ondersteunend netwerk en ouders met voldoende opvoedvaardigheden. De verdachte houdt zich aan de regels van de ouders en aan de afspraken en schorsende voorwaarden. Er is sprake van een positieve dagbesteding. De verdachte volgt onderwijs, is gemotiveerd, heeft meerdere bijbaantjes en bokst op hoog niveau.
Ondanks dat de risico’s laag baart het de Raad zorgen dat verdachte betrokken is geweest bij zulke ernstige delicten. Ook voor de omgeving is het onduidelijk waarom hij deze delicten heeft gepleegd. De verdachte lijkt weerbaar met voldoende oplossingsvaardigheden, maar heeft deze niet ingezet tijdens de delicten, die hij naar het schijnt impulsief heeft gepleegd. De verdachte heeft erge spijt en schaamt zich diep. De verdachte staat open voor verdere hulpverlening, schadevergoeding en aanbieden excuses en voor delict analyse bij de waag om er achter te komen waarom hij dit feit heeft gepleegd.
Gezien ernst van het delict acht de Raad het belangrijk dat er toezicht blijft vanuit de jeugdreclassering. De jeugdreclassering kan dan blijven monitoren en heeft zicht op uitkomsten vanuit de Waag. De voorwaardelijke werkstraf dient als stok achter de deur.
6.3.3
De straf
De rechtbank is van oordeel dat gezien de ernst van de feiten niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd zoals neergelegd in de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat deze feiten een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest rechtvaardigen.
Tevens acht de rechtbank, gezien de ernst van de feiten, een (deels) onvoorwaardelijke werkstraf van na te noemen duur passend en geboden. Ondanks dat de verdachte zich lange tijd aan strenge schorsende voorwaarden heeft gehouden, goed heeft meegewerkt met de begeleiding en wil meewerken met herstelbemiddeling, acht de rechtbank het van belang dat de verdachte de gevolgen van het plegen van dergelijke feiten ook nog merkt door nu een werkstaf te moeten uitvoeren. Nu door de Raad en jeugdreclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Omdat de verdachte zich reeds lange tijd goed aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden zal de rechtbank de duur van de proeftijd beperken tot een jaar in plaats van de gebruikelijke twee jaar.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer 1] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.359,00. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot €109,00, bestaande uit de post JBL Koptelefoon en uit immateriële schade voor een bedrag groot € 1.250,00.
[slachtoffer 2] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.130,00. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot € 30,00, bestaande uit de posten weggenomen geld en uit immateriële schade voor een bedrag groot € 1.100,00.
[slachtoffer 3] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.040,00. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit proceskosten voor een bedrag groot € 40,00 en uit immateriële schade voor een bedrag groot € 1.000,00.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen. De gevorderde immateriële schade van [slachtoffer 3] dient te worden gematigd tot € 500,00 en voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter zitting het volgende naar voren gebracht.
De materiële schade zoals gevorderd door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (hoewel abusievelijk opgenomen als proceskosten) komen voor vergoeding in aanmerking. De materiële schade zoals gevorderd door [slachtoffer 1] komt niet voor toewijzing in aanmerking nu er geen causaal verband is tussen de verdachte en deze schade.
Met betrekking tot de immateriële schade eeft de verdediging aan dat er geen bewijsstukken zijn overlegd bij de vordering. De Hoge Raad (
ECLI:NL:HR:2019:376) overweegt dat in beginsel degene die zich beroept op de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moet onderbouwen dat sprake is van die aantasting. In voorkomend geval kunnen de aard en ernst van de normschending met zich meebrengen dat in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Dit is echter de uitzondering. Slachtofferhulp lijkt dit als algemene vrijbrief te zien om zonder bewijs een vordering tot schadevergoeding in te dienen en te volstaan met het stellen dat sprake is van psychisch letsel. Echter, de door de Hoge Raad geformuleerde uitzondering geldt voor zaken van een geheel andere orde dan psychische schade als gevolg van een straatroof. Dit maakt dat bewijs noodzakelijk is om de vorderingen te onderbouwen. Tevens is niet uit te sluiten dat er al sprake was van psychische problematiek. De vorderingen dienen voor wat betreft de materiële schade te worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.3
Beoordeling
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
Materiele schade [slachtoffer 1]
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiele schade is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het 2 bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de gevorderde materiele schade (hoofdelijk en met toepassing van de wettelijke rente) toewijzen.
Materiele schade [slachtoffer 2]
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade is niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de gevorderde materiële schade (hoofdelijk en met toepassing van de wettelijke rente) toewijzen.
Immateriële schade
Beide benadeelde partijen hebben immateriële schade gevorderd. Op grond van de onderbouwing van de door elk van hen geleden schade kan de rechtbank niet naar objectieve maatstaven vaststellen dat sprake is van geestelijk letsel. Gelet evenwel op de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, zoals die blijken uit de onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding, en bovendien in aanmerking genomen dat de aard en ernst van de normschending en de in dit verband relevante nadelige gevolgen voor de benadeelde in dit geval zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een aantasting in de persoon als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. De verdachte heeft (samen met zijn medeverdachten) de slachtoffers onder valse voorwendselen naar een donkere rustige plaats gelokt, hier zijn de slachtoffers bedreigd met een mes en een taser en gedwongen tot afgifte van geld en is een koptelefoon afgenomen. De gevolgen van de straatroof waren voor de benadeelden nog lang merkbaar. Zij hebben nog enige tijd ’s avonds niet naar buiten durven gaan en ook verder is de e impact van de overval op het persoonlijk leven van de benadeelden groot geweest.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade heeft geleden als hiervoor bedoeld. De rechtbank acht evenwel dat het door de benadeelde partij ter zake gevorderde bedrag aan de hoge kant is om zonder nadere stukken ter onderbouwing toe te wijzen. De rechtbank acht een bedrag van € 500,00 naar redelijkheid en billijkheid (hoofdelijk en met toepassing van de wettelijke rente) toewijsbaar voor beide benadeelde partijen en zal de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[slachtoffer 3]
Met betrekking tot de gevorderde proceskosten overweegt de rechtbank dat deze niet vallen onder proceskosten, maar dat het hier gaat om materiële schade ten gevolge van het bewezenverklaarde. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag (hoofdelijk en met toepassing van de wettelijke rente) toewijsbaar is.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft immateriële schade gevorderd. Op grond van de onderbouwing van de geleden schade kan het de rechtbank niet naar objectieve maatstaven vaststellen dat sprake is van geestelijk letsel. Gelet evenwel op de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, zoals die blijken uit de onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding, en bovendien in aanmerking genomen dat de aard en ernst van de normschending en de in dit verband relevante nadelige gevolgen voor de benadeelde in dit geval zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een aantasting in de persoon als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. De verdachte heeft (samen met zijn medeverdachte) de slachtoffers onder valse voorwendselen naar een donkere en rustige plaats gelokt, waar het slachtoffer is bedreigd met een taser en gedwongen tot afgifte van geld. De benadeelde heeft hier nog langere tijd last van gehad en heeft dit goed beschreven in zijn toelichting. De gevolgen van de straatroof waren voor de benadeelden nog lang merkbaar. Hij heeft enige tijd slecht geslapen en gedroomd en heeft last van herbelevingen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade heeft geleden als hiervoor bedoeld. De rechtbank acht evenwel dat het door de benadeelde partij ter zake gevorderde bedrag aan de hoge kant is om zonder nadere stukken ter onderbouwing toe te wijzen. De rechtbank acht een bedrag van € 500,00 naar redelijkheid en billijkheid (hoofdelijk en met toepassing van de wettelijke rente) toewijsbaar en zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel is gegrond op de artikelen:
36f, 55, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77z, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312 en 317 Wetboek van Strafrecht.
Deze artikelen zijn toegepast zoals zij rechtens golden op het moment van het plegen van het strafbare feit dan wel zoals zij rechtens gelden op het moment van de uitspraak.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor in paragraaf 5 omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 14 dagen
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, te weten 14 dagen, bij de tenuitvoerlegging van deze jeugddetentie wordt afgetrokken;
veroordeelt verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit
een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
80 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
40 DAGEN;
bepaalt dat deze een gedeelte van de taakstraf groot 40 uren, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op één jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door Jeugdbescherming west Zuid-Holland te Gouda
te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
 [slachtoffer 2] (
[geboortedag 2] -2004);
 [slachtoffer 1] (
[geboortedag 3] -2003);
 [slachtoffer 3] (
[geboortedag 4] -2002);
- gedurende de proeftijd, zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, zal deelnemen aan hulpverlening of behandeling vanuit de Waag of een soortgelijke instelling;
- gedurende de proeftijd een dagbesteding heeft, bestaande uit school, werk of stage;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west te Gouda
tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Vordering van de [slachtoffer 1]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededader(s), om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van € 530,00 (vijfhonderddertig euro), bestaande uit € 30,00 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 530,00 (vijfhonderddertig), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 november 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt;
Vordering van [slachtoffer 2]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededader(s), om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van € 609,00 (zeshonderdnegen euro), bestaande uit € 109,00 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 609,00 (zeshonderdnegen), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 november 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt;
Vordering van [slachtoffer 3]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededader(s), om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] , te betalen een bedrag van € 540,00 (vijfhonderdveertig euro), bestaande uit € 40,00 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 540,00 (vijfhonderdveertig), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 november 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. van der Kleijn, kinderrechter, voorzitter,
mr. H.J.M. Smid-Verhage, kinderrechter,
en mr. R. de Jong, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.E. van Damme, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 25 maart 2021.
Bijlage:
I. De tenlastelegging

Bijlage I: de tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1
hij op of omstreeks 22 november 2019 te Gouda
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een of meerdere geldbedrag(en), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- vragen of ze geld bij zich hadden en/of (vervolgens)
- dreigen met/tonen van een mes en/of
- roepen: “geef je geld” en/of “het geld nu!” en/of “hebben jullie geld bij je”;
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van
Strafrecht, art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 22 november 2019 te Gouda tezamen en in vereniging met een
of meer anderen, althans alleen, een koptelefoon (JBL), in elk geval enig goed, dat
geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke
bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- dreigen met een mes en/of
- roepen: “geef je geld” en/of “het geld nu!” en/of “hebben jullie geld bij je” en/of
(vervolgens)
- roepen: “geef je koptelefoon” en/of (vervolgens)
- vastpakken van die koptelefoon en/of (vervolgens)
- roepen: “ik heb een taser” en/of
- een taser tonen en/of aan zetten/af laten gaan;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2
ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 6 november 2019 te Gouda tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een of meerdere geldbedrag(en), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan [slachtoffer 3] of aan een derde, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- tonen van een taser en/of
- aanzetten/laten afgaan van die taser en/of
- zeggen/roepen: ‘ik doe hem bij zijn nek” en/of “geef geld, geef geld”;
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Het proces-verbaal inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] (inclusief bijlage) d.d. 22 november 2019, PL1500-2019326358-1, pagina 34-38 en het proces-verbaal inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] (inclusief bijlagen) d.d. 22 november 2019, PL1500-2019326384-1, pagina 44-58.
2.Het proces-verbaal inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] d.d. 22 november 2019, PL1500-2019326358-1, pagina 34-38.
3.Het proces-verbaal inhoudende de verklaring van [verdachte] 22 juli 2020, DH7R019082-20, pagina 122-127.
4.Het proces-verbaal inhoudende de verklaring van [medeverdachte] d.d. 23 juni 2020, DH7R019082-9, pagina 16-24.
5.Het proces-verbaal inhoudende de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris d.d. 25 juni 2020.
6.De verklaring van de verdachte ter zitting van 11 maart 2021.