ECLI:NL:RBDHA:2021:4191

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
21_49
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking beroep tegen beslissing Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. G. Gabrelian, op 31 december 2020 beroep ingesteld tegen een beslissing op bezwaar van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder, die op 18 december 2020 was genomen. Op 4 maart 2021 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat hij tegemoetkomt aan de bezwaren. Eiseres heeft vervolgens op 27 maart 2021 het beroep ingetrokken en verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten.

De rechtbank heeft op 6 mei 2021 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat, ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, de rechtbank kan besluiten om het bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder aan eiseres is tegemoetgekomen en heeft het verzoek van eiseres om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen.

De rechtbank heeft de kosten voor de rechtsbijstand vastgesteld op € 534,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat het door eiseres betaalde griffierecht van € 48,- door verweerder aan eiseres moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 534,-. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/49

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. G. Gabrelian),
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

Procesverloop

Op 31 december 2020 heeft eiseres beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van verweerder van 18 december 2020.
Bij brief van 4 maart 2021 heeft verweerder meegedeeld dat alsnog aan de bezwaren is tegemoetgekomen. Tevens heeft verweerder meegedeeld dat hij zich inzake de proceskostenveroordeling zal refereren aan het oordeel van de rechtbank.
Eiseres heeft vervolgens bij brief van 27 maart 2021 het beroep ingetrokken en heeft daarbij verzocht verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, op verzoek van de indiener, dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van die wet.
3. Verweerder is aan eiseres tegemoetgekomen als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb. Aan eiseres is ter zake van het beroep door een derde beroepsmatig rechtsbijstand verleend, bestaande uit het indienen van een beroepschrift.
4. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 534,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
5. Overigens wijst de rechtbank er op dat het in deze zaak betaalde griffierecht van
€ 48,-, op de voet van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb door verweerder aan eiseres moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 534,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van
F.J. Leegstraten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 van de Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.