ECLI:NL:RBDHA:2021:4161

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
23 april 2021
Zaaknummer
NL20.8912
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van verwestering en psychische klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 april 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, een Afghaanse vrouw, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag is afgewezen op basis van een besluit van 19 maart 2020, waarin werd geconcludeerd dat de aanvraag ongegrond was. Eiseres heeft aangevoerd dat zij een verwesterde vrouw is en dat zij een reëel risico loopt op onmenselijke behandeling bij terugkeer naar Afghanistan. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat zij van oordeel is dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat de problemen van eiseres niet voldoende zijn onderbouwd en dat de verwestering op zich geen grond voor asiel vormt. De rechtbank heeft ook overwogen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanwege haar verwestering of haar psychische klachten een risico loopt op vervolging of onmenselijke behandeling. De rechtbank heeft de belangen van de minderjarige kinderen van eiseres meegewogen, maar heeft geconcludeerd dat ook voor hen aanpassing aan de levensstijl in Afghanistan mogelijk is. De uitspraak is gedaan door rechter J. Schaaf, in aanwezigheid van griffier I.N. Powell.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.8912

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer 1]
mede namens haar minderjarige kinderen:
[kind 1]
(V-nummer: [V-nummer 2] ),
[kind 2]
(V-nummer: [V-nummer 3] )
(gemachtigde: mr. B. Manawi),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.P.G.H. Belluz).

ProcesverloopBij besluit van 19 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond, geweigerd eiseres een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) te verlenen en bepaald dat aan eiseres voorlopig uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 wordt verleend voor een periode van maximaal zes maanden en dat dit besluit niet als terugkeerbesluit geldt.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2021. Eiseres is niet in persoon verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt dat zij is geboren op [geboortedag 1] 1985, haar zoon [kind 1] op [geboortedag 2] 2014 en haar dochter [kind 2] op [geboortedag 3] 2020, en dat zij allen de Afghaanse nationaliteit hebben.
1.1.
Eiseres verblijft naar eigen zeggen sinds 2013 in Nederland bij haar echtgenoot [echtgenoot] , aan wie in 2011 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van de Vw 2000 was verleend. Deze verblijfsvergunning is bij besluit van 27 december 2016 ingetrokken met terugwerkende kracht tot 15 maart 2011. Dit besluit staat in rechte vast, na de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 17 november 2017.
2. Eiseres heeft op 15 november 2013 de onderhavige asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft eiseres ten grondslag gelegd dat haar problemen in Afghanistan zijn begonnen na het vertrek van haar echtgenoot uit Afghanistan. De politie kwam steeds naar hun huis en stelde vragen over haar echtgenoot. Vanwege die problemen en omdat eiseres bij haar echtgenoot wilde zijn, is eiseres naar Nederland gekomen. In de zienswijze heeft eiseres aangevoerd dat zij een verwesterde vrouw is en hierdoor een reëel risico loopt op een onmenselijke behandeling in Afghanistan.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw 2000. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres, en haar huwelijk geloofwaardig, maar niet de problemen die verband houden met de echtgenoot van eiseres. Verweerder acht het voorts niet aannemelijk dat eiseres door de gestelde verwestering een risico loopt op een onmenselijke behandeling bij terugkeer naar Afghanistan.
4. Eiseres heeft in de beroepsgronden, samengevat weergegeven, aangevoerd dat met haar psychische problemen geen rekening is gehouden in de gehoren. De zaak van eiseres is onvoldoende op zijn individuele merites beoordeeld. Het bestreden besluit is daarom onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. Alleen al het feit dat er geruchten zijn over de homoseksualiteit van haar man, maakt dat eiseres een risico in Afghanistan loopt op onmenselijke behandeling. Daarnaast loopt eiseres gevaar in Afghanistan vanwege haar verwestering. Eiseres kan haar huidige levensstijl en eigenschappen nagenoeg onmogelijk veranderen of verbergen, en dient hierom in aanmerking te worden gebracht voor een verblijfsvergunning. Eiseres beroept zich in dit verband op een uitspraak van de Afdeling van 21 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3735).
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat verweerder in zijn besluitvorming terecht van de verklaringen van eiseres in de gehoren is uitgegaan. Uit het ten aanzien van eiseres uitgebrachte rapport van Medifirst van 18 oktober 2013 blijkt immers dat er geen beperkingen waren vastgesteld omtrent het horen en beslissen. Weliswaar staat in het door eiseres overgelegde rapport van i-Psy van 14 augustus 2014 dat zij depressieve klachten en angstklachten passend bij PTSS heeft, maar uit dit rapport volgt niet dat eiseres in verband met die klachten niet over haar asielmotieven kon worden gehoord. De gehoorverslagen bieden naar het oordeel van de rechtbank ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat eiseres niet goed in staat is geweest om antwoord te geven op de aan haar gestelde vragen of dat met haar persoonlijke omstandigheden onvoldoende rekening is gehouden. Eiseres heeft zelf ook niet kunnen aangeven welke van haar verklaringen niet goed of onvolledig zijn geweest vanwege de voornoemde klachten. De enkele stelling dat psychische klachten van invloed zijn geweest op haar vermogen consistent en volledig te verklaren, is onvoldoende voor een ander oordeel. De beroepsgrond faalt.
Problemen in Afghanistan
5.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het asielrelaas van eiseres voornamelijk betrekking heeft op problemen die zij zou hebben ondervonden vanwege de gestelde homoseksuele geaardheid van haar echtgenoot. Uit de voornoemde uitspraak van de Afdeling van 17 november 2017 volgt dat verweerder de gestelde homoseksuele geaardheid van de echtgenoot van eiseres terecht niet langer geloofwaardig acht. Gelet hierop heeft verweerder het relaas van eiseres in zoverre niet ten onrechte ook niet geloofwaardig geacht. Daarnaast heeft verweerder de verklaringen van eiseres over haar problemen ook op eigen merites beoordeeld en zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet erin is geslaagd om de gestelde problemen aannemelijk te maken. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom aan de verklaring van de politie, die door eiseres is overgelegd en door Bureau Documenten is onderzocht, niet de waarde kan worden gehecht, die eiseres eraan gehecht wil zien. Dat eiseres (al jaren) door de politie in Afghanistan wordt gezocht vanwege het vertrek van haar echtgenoot, heeft verweerder gezien het voorgaande niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft zich voorts niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres haar stelling dat zij bij terugkeer naar Afghanistan problemen zal ondervinden vanuit haar familie, dorp en omgeving, vanwege toegedichte homoseksualiteit (ten aanzien van haar echtgenoot), niet nader heeft onderbouwd en dat eiseres daaromtrent geen overtuigende en gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd.
Verwestering
5.3.
Uit de voornoemde uitspraak van 21 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3735) van de Afdeling volgt dat vrouwen in aanmerking komen voor een asielvergunning als zij aannemelijk maken dat aan hun westerse levensstijl een godsdienstige of politieke overtuiging ten grondslag ligt. Als blijkt dat een vreemdeling alleen een westerse levensstijl heeft, zonder een godsdienstige of een politieke overtuiging, dan mag volgens de Afdeling van die vreemdeling worden verwacht dat zij terugkeert naar het land van herkomst. Dit geldt niet in de situatie waarin een vreemdeling aannemelijk maakt dat haar een van de vervolgingsgronden wordt toegedicht door een actor van vervolging in verband met haar persoonlijke uiterst moeilijk of nagenoeg onmogelijk te veranderen kenmerken, of waarin een vreemdeling aannemelijk maakt dat zij daardoor in het land van herkomst een risico loopt op een onmenselijke behandeling. De vreemdeling moet aannemelijk maken dat zij die kenmerken heeft en dat haar om die reden een vervolgingsgrond zal worden toegedicht (bijvoorbeeld een afwijkende geloofsovertuiging). Verweerder moet zo'n claim van een vreemdeling dan onderzoeken en beoordelen. Hij moet beoordelen of aanpassing echt niet mogelijk is, en wat er gebeurt als een vreemdeling toch terug moet keren en zij zich bij terugkeer niet – volledig – kan aanpassen.
5.4.
Werkinstructie 2019/1 (WI 2019/1) is opgesteld naar aanleiding van de voornoemde jurisprudentie. In WI 2019/1 is aangegeven dat op de hoofdregel dat een enkele in Nederland ontwikkelde westerse levensstijl niet tot vluchtelingschap kan leiden, twee uitzonderingen mogelijk zijn:
- de verwestering is een uitingsvorm van godsdienstige of politieke overtuiging;
- er is een gevaar voor vervolging op grond van toegedichte politieke en/of religieuze overtuiging vanwege persoonlijke uiterst moeilijk of nagenoeg onmogelijk te veranderen kenmerken, die ook niet verborgen kunnen worden gehouden.
Met betrekking tot de tweede uitzonderingssituatie is het volgende vermeld:
“ ‘bewijslast’ bij de vreemdelinge: Volgens de Afdeling ligt ook in dit geval de last bij de vreemdelinge om aannemelijk te maken dat zij die uiterst moeilijk of nagenoeg onmogelijk te veranderen kenmerken heeft. De Afdeling noemt vier elementen die daarbij met name een belangrijke rol spelen, namelijk 1) het gedrag van de vreemdelinge in het land van herkomst, 2) de leeftijd die zij had op het moment van haar vertrek, 3) hoe zij zich in Nederland heeft ontwikkeld en 4) haar verblijfsduur in Nederland. Als een vreemdelinge stelt uiterst moeilijk of nagenoeg onmogelijk te veranderen kenmerken te hebben, dan moet zij aannemelijk maken wat die kenmerken zijn, dat zij die niet kan veranderen of dat dat redelijkerwijs niet van haar mag worden verwacht, dan wel dat zij die niet duurzaam kan verbergen. Daarnaast moet zij, mede door algemene informatie over het land van herkomst te verstrekken, aannemelijk maken dat haar door die kenmerken een vervolgingsgrond wordt toegedicht door een actor van vervolging of dat zij daardoor in haar land van herkomst een reëel risico loopt op onmenselijke behandeling.”
5.5.
De rechtbank stelt vast dat eiseres zich enkel beroept op de tweede uitzonderingsgrond. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van eiseres niet volgt dat zij een risico loopt op vervolging op grond van toegedichte politieke en/of religieuze overtuiging vanwege persoonlijk uiterst moeilijk of nagenoeg onmogelijk te veranderen kenmerken, die ook niet verborgen kunnen worden gehouden. Eiseres heeft aangevoerd dat zij zelfstandig en onafhankelijk is geworden en een proces van zelfontplooiing heeft doorgemaakt in Nederland. Zij stelt dat zij nieuwe eigenschappen heeft ontwikkeld die te merken zijn in de manier waarop zij zich over bepaalde kwesties uitlaat, beslissingen neemt en daarnaar handelt. Verweerder stelt echter terecht dat dit geen persoonlijke kenmerken zijn die eiseres niet kan veranderen of verborgen houden. De rechtbank begrijpt dat het voor eiseres bij terugkeer naar Afghanistan ingewikkeld zal zijn om haar levensstijl aan de daar geldende leefregels aan te passen en dat dat voor haar zal betekenen dat zij haar onafhankelijkheid en zelfstandigheid mogelijk zal moeten opgeven. De rechtbank ziet echter niet in dat dit voor eiseres onmogelijk is. Verweerder heeft hierbij terecht betrokken dat eiseres moslima is, de islam praktiseert, een hoofddoek draagt en de taal in Afghanistan spreekt. Eiseres was ten tijde van haar vertrek uit Afghanistan 28 jaar oud en heeft het grootste gedeelte van haar leven daar doorgebracht en heeft zich kunnen handhaven onder de daar geldende leefregels. Niet is gebleken dat eiseres eerder in het land van herkomst vanwege haar leefwijze of gedragingen in aanvaring is geweest met de autoriteiten of de maatschappelijke omgeving.
Voor zover eiseres zich in dit verband op het belang van haar minderjarige kinderen bij voortzetting van het verblijf in Nederland beroept, heeft verweerder terecht overwogen dat ten aanzien van hen, gelet op hun leeftijd, eveneens kan worden verwacht om zich aan te passen aan de levensstijl in Afghanistan en de plaatselijke gebruiken en omgangsvormen te leren. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder de belangen van de kinderen weldegelijk meegewogen heeft in de beoordeling en gemotiveerd heeft uiteengezet waarom deze belangen niet tot vergunningverlening in de onderhavige asielprocedure leiden.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich, naar het oordeel van de rechtbank, terecht op het standpunt gesteld dat eiseres op grond van haar verklaringen dat zij verwesterd is, niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b van de Vw 2000 komt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid vanmr. I.N. Powell, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.