ECLI:NL:RBDHA:2021:4160

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
23 april 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2326
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bestuursrechtelijke besluitvorming en toegang tot opgeslagen goederen

In deze zaak heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen een besluit van de dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn van de gemeente Den Haag, waarbij haar bezwaar op 9 maart 2021 niet-ontvankelijk is verklaard. Verzoekster heeft op 17 maart 2021 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend met betrekking tot de gijzeling van haar persoonlijke eigendommen, die door een schoonmaakbedrijf waren opgeslagen. Op 26 maart 2021 heeft verzoekster ook beroep ingesteld tegen het besluit van 9 maart 2021, onder zaaknummer SGR 21/2551.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er onvoldoende duidelijkheid is over de vraag of er sprake is van een bestuursrechtelijk besluit of feitelijk handelen dat ten grondslag ligt aan de opslag van de goederen van verzoekster. Hoewel er een besluit op het bezwaar is genomen, heeft verzoekster niet voldoende concreet aangegeven waartegen zij bezwaar maakt, waardoor het bezwaarschrift niet voldoet aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Daarnaast is er geen spoedeisend belang aangetoond voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien verzoekster toegang heeft tot haar opgeslagen goederen en het schoonmaakbedrijf heeft aangeboden deze bij haar thuis te bezorgen. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier, en is openbaar uitgesproken op 23 april 2021. Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/2326
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 april 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,

tegen

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen een brief of handelen van de dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn van de gemeente Den Haag. Bij besluit van 9 maart 2021 is dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Op 17 maart 2021 heeft verzoekster zich tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om een voorlopige voorziening ten aanzien van de gijzeling van persoonlijke eigendommen.
Bij brief van 26 maart 2021 heeft verzoekster ook beroep ingesteld tegen genoemd besluit van 9 maart 2021. Dit beroep is bekend onder zaaknummer SGR 21/2551.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2 Schoonmaakbedrijf [bedrijf] heeft de woning van verzoeksters dochter opgeruimd. Daarbij zijn goederen van verzoekster aangetroffen, deze zijn opgeslagen in het magazijn van het schoonmaakbedrijf. Aan verzoekster is door het schoonmaakbedrijf bij brief van 26 januari 2021 aangegeven dat verzoekster te allen tijde haar goederen kan komen ophalen. Na 26 maart 2021 zullen de goederen worden vernietigd. Bij brief van
23 maart 2021 heeft het schoonmaakbedrijf laten weten dat de opslagtermijn eenmalig verlengd is tot 26 april 2021.
3 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is onvoldoende duidelijk of sprake is van een bestuursrechtelijk besluit dan wel daarmee gelijk te stellen feitelijk handelen (last onder bestuursdwang) dat ten grondslag ligt aan de opslag van verzoeksters goederen. Weliswaar heeft verweerder een besluit op het bezwaar van verzoekster genomen waartegen beroep mogelijk is en waaraan dit verzoek om voorlopige voorziening gekoppeld is, maar dit neemt niet weg dat verweerder zich daarin terecht op het standpunt heeft gesteld dat door verzoekster onvoldoende concreet is aangegeven waartegen zij opkomt. Hierdoor voldoet het bezwaarschrift niet aan al de in artikel 6:5 van de Awb gestelde vereisten. Nu het bestreden besluit op goede gronden is genomen, bestaat reeds hierom geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
4. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat niet gebleken is van spoedeisend belang bij een te treffen voorlopige voorziening aangezien verzoekster toegang heeft tot de opgeslagen goederen en verweerder zelfs aangeboden heeft deze bij haar thuis te laten bezorgen.
5. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 april 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.