ECLI:NL:RBDHA:2021:4156

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
23 april 2021
Zaaknummer
09/020709-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot zware mishandeling en andere strafbare feiten tijdens oud en nieuw

Op 26 april 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van poging tot zware mishandeling, vernieling, en het bezit van verdovende middelen en wapens. De feiten vonden plaats tijdens de jaarwisseling van 2020-2021 in Delft, waar de verdachte samen met anderen vuurwerk gooide naar brandweerlieden die een brand aan het blussen waren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk handelde, met de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel voor de brandweerlieden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, en kreeg een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd voor de jaarwisseling van 2021-2022. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien het vuurwerkverbod dat gold tijdens de jaarwisseling, en het feit dat hulpverleners werden belaagd tijdens hun werkzaamheden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/020709-21
Datum uitspraak: 26 april 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats]
[adres 1]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 13 april 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A.L.M. de l’Isle, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. S. Konya, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 31 december 2020 tot en met 01 januari 2021 te Delft tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan meerdere medewerkers van de brandweer (met [dienstnummer 1] en/of [dienstnummer 2] en/of [dienstnummer 3] en/of [dienstnummer 4] en/of [dienstnummer 5] ) en/of één of meerdere politieagenten opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal,
- ( zwaar) vuurwerk heeft gegooid naar/richting die brandweerlieden en/of politieagent(en) en/of
- ( zwaar) vuurwerk heeft gegooid in/naar het vuur waarvan voorgenoemde brandweerlieden op korte en/of enige afstand stonden en/of welke die brandweerlieden (op korte afstand) aan het blussen waren (ten gevolge waarvan vuurballen en/of explosies zijn ontstaan),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 31 december 2020 tot en met 01 januari 2021 te Delft openlijk, te weten, op/aan de [straatnaam 1] en/of de [straatnaam 2] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere persoon/personen te weten meerdere medewerkers van de brandweer (met [dienstnummer 1] en/of [dienstnummer 2] en/of [dienstnummer 3] en/of [dienstnummer 4] en/of [dienstnummer 5] ) en/of één of meerdere politieagenten door
- ( zwaar) vuurwerk te gooien naar/richting die brandweerlieden en/of politieagent(en) en/of
- ( zwaar) vuurwerk te gooien in/naar het vuur waarvan voorgenoemde brandweerlieden op korte en/of enige afstand stonden en/of welke die brandweerlieden (op korte afstand) aan het blussen waren (ten gevolge waarvan vuurballen en/of explosies zijn ontstaan);
2
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 31 december 2020 tot en met 1 januari 2021 te Delft tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk meerdere meubels, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [benadeelde] toebehoorde, heeft vernield,
beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3
hij op of omstreeks 22 januari 2021 te Delft opzettelijk aanwezig heeft gehad - ongeveer 2.9 gram, in elk geval een hoeveelheid van minder dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd en/of - ongeveer 109.1 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4
hij op of omstreeks 22 januari 2021 te Delft een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk MAB, type D, kaliber 7.65mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
5
hij op of omstreeks 22 januari 2021 te Delft een wapen van categorie I, onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een valmes voorhanden heeft gehad;
6
hij op of omstreeks 22 januari 2021 te Delftmunitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 8 stuks, kogelpatroon (volmantel pistoolpatroon) van het kaliber 7.65mm voorhanden heeft gehad.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde, nu de verdachte ontkent dat hij vuurwerk richting de brandweer of in het vuur heeft gegooid.
De verdediging heeft zich ten aanzien van het onder 2 tot en met 6 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Feit 1
De bewijsmiddelen
[naam 1] heeft namens haar werkgever, de veiligheidsregio Haaglanden, verklaard dat een groep van ongeveer vijftien mensen brandweerlieden hebben belaagd tijdens het uitvoeren van hun bluswerkzaamheden op 31 december 2020 en 1 januari 2021 op de kruising [straatnaam 1] met de [straatnaam 2] te Delft. De groep gooide bewust vuurwerk, bestaande uit Cobra’s en/of nitraten, in de brand die de brandweerlieden probeerden te blussen. Hierdoor ontstonden vuurballen die alle kanten op gingen. [2]
[verbalisant 1] heeft verklaard dat hij op 10 januari 2021 een schrijven kreeg van
[naam 2] , de ploegchef van het brandweerpersoneel dat op 31 december 2020 en
1 januari 2021 dienst had, waarin de betrokken brandweerlieden onder hun eigen dienstnummer een verklaring aflegden.
De brandweerman met [dienstnummer 1] heeft verklaard dat tijdens de bluswerkzaamheden van de brand op de hoek van de [straatnaam 2] in de nacht van 31 december 2020 en 1 januari 2021 er vuurwerk richting het vuur en richting de brandweerlieden werd gegooid. Zij stonden op geringe afstand om het vuur te doven.
De brandweerman met [dienstnummer 2] heeft verklaard dat er zwaar vuurwerk richting de brandweer werd gegooid, ook heel dicht bij waar een collega of hij bezig waren. Het leek erop dat één persoon de boel opjutte. Deze persoon zag er wat dikker uit en had donker haar. Deze persoon gooide al vuurwerk naar de autospuit toen de brandweer aan kwam rijden. [3]
De brandweerman met [dienstnummer 3] heeft verklaard dat er flink zwaar vuurwerk richting de brandweer werd gegooid toen ze uitstapten om het vuur te blussen. Ze waren duidelijk een doelwit van de groep. De groep schroomde niet om vuurwerk zo dichtbij te gooien dat er een onveilige werkplek voor de brandweer ontstond. Bij een bluspoging die werd gedaan, werd er zeer zwaar vuurwerk in de vuurstapel gegooid en dat had zeker kunnen leiden tot verwondingen door rondvliegend puin of scherven.
Hij kan zich één persoon goed herinneren, omdat die de grootste mond had en het meest asociaal gedrag vertoonde. Deze persoon was begin 20, behoorlijk gezet en droeg een schuin tasje. De brandweerman heeft hem meerdere keren zwaar vuurwerk in hun richting zien gooien.
De brandweerman met [dienstnummer 4] heeft verklaard dat er vrijwel meteen zwaar vuurwerk, vermoedelijk Cobra’s, in hun richting werd gegooid nadat zij uitstapten. Nadat ze een ronde hadden gereden en zeker wisten dat er politie mee reed, zijn ze terug gegaan om een tweede poging te doen. Ook nu werd er rondom het vuur veel vuurwerk afgestoken. Ook met de aanwezigheid van de politie bleef dezelfde groep vuurwerk in hun richting gooien. Twee collega’s die bezig waren met het blussen en dichter bij het vuur stonden, stonden er nog geen twee meter vanaf toen het vuurwerk afging. Het vuurwerk kwam vanuit de groep op straat en werd bewust in hun richting gegooid. Ook gooiden ze het expres in het vuur en toen dit explodeerde, vloog er gloeiend puin uit het vuur alle kanten op. [4] De klappen hiervan waren zo hard dat de brandweerman de drukgolven op zijn borst voelde. Dit vuurwerk is te vergelijken met explosieven en omdat dit midden in de brandstapel vol met metaal, glas en ander puin werd gegooid, had dit voor ernstige verwondingen kunnen zorgen door rondvliegende scherven, zelfs met hun beschermende kleding. [5]
De brandweerman met [dienstnummer 5] heeft verklaard dat de jongeren die een vreugdevuur hadden gemaakt zeer zwaar vuurwerk richting de brandweer en in het vreugdevuur gooiden. Uit het vuur dat de brandweer aan het blussen was, was een grote klap te voelen en te horen. [6]
[verbalisant 2] heeft gerelateerd dat hij tijdens de ongeregeldheden op de [straatnaam 1] te Delft op 1 januari 2021 meerdere malen contact heeft gehad met de hem ambtshalve bekende [verdachte] , die hij in het verleden meerdere malen had aangehouden in verband met strafbare feiten. De verbalisant zag en hoorde dat [verdachte] constant aanwezig was rondom een gestichte brand op de T-splitsing tussen de [straatnaam 2] en de [straatnaam 1] . Hij zag dat [verdachte] een gezet tot dik postuur had en een schoudertasje droeg. [7]
[verbalisant 3] heeft de camerabeelden van de gebeurtenissen in de nacht van 31 december 2020 op 1 januari 2021 uitgekeken. Ze zag dat de video met de naam Delft02.MP4 was gefilmd door de bodycam van een brandweerman. [8] Op de beelden hoorde ze om 00:12:52 uur een flinke knal. Ze zag tegelijkertijd dat het vuur dat op de kruising lag uit elkaar spatte. Kleine vonkjes spatten in het rond en rondom het vuur lagen rokende en brandende stukjes. Om 00:13:06 uur hoorde ze nogmaals een harde klap vlakbij het vuur. Om 00:13:59 uur hoorde ze wederom een keiharde klap die harder klonk dan vuurwerk van categorie 2. De brandweermannen stapten in hun voertuig en reden weg. Om 00:19:40 uur stapte de brandweer uit om te blussen. Om 00:20:13 uur zag ze dat er vuurwerk in het vuur werd gegooid. Ze herkende dit aan de vonkjes die ze in een boog voorbij zag komen in beeld. Een aantal seconden later was verderop in de straat een grote dreun te horen, om 00:20:35 uur gevolgd door een flits en een keiharde klap. Op het moment dat het vuurwerk afging, stonden de brandweermannen op vier à vijf meter van het vuur af. [9]
Na zeven seconden was op het bestand genaamd ‘IMG_3849.MOV’ een jongen te zien die vuurwerk richting het vuur gooide. Deze jongen stond bij de trap naar de kelderboxen. De brandweer stond op dat moment bij hun voertuig. [10]
[getuige 1] heeft verklaard dat zij op
31 december 2020 zag dat een haar bekende man, van wie ze wist dat hij op de [straatnaam 2] woonde, zwaar vuurwerk afstak op straat. De man had een gezet postuur en was van Poolse afkomst. Er kwam een man bij staan. Ze wist dat deze man [medeverdachte] heette. Ze zag dat [medeverdachte] ook zwaar vuurwerk afstak. Toen de brandweer het vuur probeerde te blussen, zag ze dat het hele groepje mannen, met name de Poolse man en [medeverdachte] , continu vuurwerk in het vuur gooiden. [11] Ze zag dat de Poolse man zwaar vuurwerk aanstak en richting de brandweer gooide. [12]
Later heeft [getuige 1] tegen [verbalisant 4] verklaard dat zij [medeverdachte] en de Poolse man herkende, omdat dit haar buren zijn. [13]
[getuige 2] heeft verklaard dat zij op 1 januari 2021 zag dat er op de kruising van de [straatnaam 2] met de [straatnaam 1] een groot vuur brandde. Ze zag dat meerdere personen zwaar vuurwerk in het vuur gooiden, terwijl er een brandweerman op ongeveer vier meter afstand van het vuur stond. Op ongeveer zes meter afstand stonden vijf andere brandweermannen. Eén van de personen die vuurwerk gooiden, was haar buurman [medeverdachte] , woonachtig op de [adres 2]
[getuige 3] heeft verklaard dat hij op 1 januari 2021 een groep tegenover zijn woning zag. Eén van de personen uit de groep herkende hij als [verdachte] . De getuige herkende hem direct, omdat hij hem dagelijks ziet. De getuige zag dat [verdachte] vuurwerk afstak en in de richting van het vuur gooide waar zich brandmannen bevonden. De brandweermannen stonden op dat moment op ongeveer vier meter afstand van het vuur. [14] Daarna hoorde de getuige een harde knal en hij zag door de ontploffing vonken in de richting van de brandweermannen vliegen. [15]
De verdachte heeft verklaard dat hij die avond een schuin schoudertasje om had en dat hij zichzelf herkende op videobestand genaamd ‘IMG_3849’. Hij heeft die avond vuurwerk afgestoken. [16]
Het oordeel van de rechtbank
1. Het incident
De rechtbank stelt op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen vast dat in de nacht van 31 december 2020 op 1 januari 2021 te Delft een aantal personen (zwaar) vuurwerk heeft gegooid richting de brandweerlieden met dienstnummers [dienstnummer 1] , [dienstnummer 2] , [dienstnummer 3] , [dienstnummer 4] en [dienstnummer 5] en in het vuur, terwijl deze brandweerlieden op korte en/of enige afstand van het vuur stonden en (op korte afstand) dat vuur aan het blussen waren, waardoor vuurballen en explosies zijn ontstaan.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de processtukken niet kan worden vastgesteld dat er ook vuurwerk richting politieagenten is gegooid. Daarvan zal de verdachte worden vrijgesproken.
2. De rol van de verdachte
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte geen vuurwerk richting de brandweerlieden of in het vuur heeft gegooid. De verdachte heeft stellig ontkend dat hij onderhavig feit heeft gepleegd. De verklaringen van de brandweerlieden en de overige getuigenverklaringen bieden onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat de verdachte één van de vuurwerkgooiers was.
De rechtbank stelt vast dat de hiervoor weergegeven verklaringen op hoofdlijnen overeenkomen. Uit die verklaringen blijkt dat de gezette Poolse jongen, die op de [straatnaam 2] te Delft woont en [verdachte] heet, vuurwerk richting de brandweer en in het vuur heeft gegooid. De rechtbank heeft geen enkele reden om aan de betrouwbaarheid of de juistheid van die verklaringen te twijfelen.
De rechtbank stelt op basis van die verklaringen dan ook vast dat de verdachte één van de personen is geweest die vuurwerk richting de brandweerlieden en in het vuur heeft gegooid. De door de verdediging aangeleverde verklaringen maken dat niet anders. Dat die personen niet hebben gezien dat de verdachte vuurwerk richting de brandweerlieden heeft gegooid, sluit niet uit dat hij zich daaraan schuldig heeft gemaakt. Bovendien heeft de verdachte zichzelf op camerabeelden herkend, waarop is te zien dat hij vuurwerk richting het vuur gooit, waar de brandweerlieden op dat moment op korte afstand naast staan.
3. Voorwaardelijk opzet
Uit de hiervoor besproken bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte vuurwerk richting de brandweerlieden en in het vuur heeft gegooid, zó dichtbij dat één van hen drukgolven op de borst voelde. Doordat het vuurwerk ook in het vuur werd gegooid, dat vol lag met metaal, glas en ander puin, konden de scherven die door de ontploffing door de lucht vlogen voor ernstige verwondingen zorgen, zelfs door de beschermende kleding van de brandweerlieden heen. Ook de vuurballen en de explosies die door ontstonden door het vuurwerk dat werd afgestoken, had voor zwaar lichamelijk letsel kunnen zorgen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het afsteken van vuurwerk in de nabijheid van personen kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Dit geldt in het bijzonder indien sprake is van zwaar (illegaal) vuurwerk, zoals Cobra’s en nitraten.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken.
Door het gooien van vuurwerk in de richting van de brandweerlieden, zonder te weten waar en op welke afstand van de brandweerlieden dat vuurwerk precies terechtkomt, en door het vuurwerk in het vuur te gooien waardoor explosies en vuurballen ontstonden terwijl de brandweerlieden op korte afstand van dat vuur stonden, heeft de verdachte het risico genomen dat de brandweerlieden zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat het ging om zwaar vuurwerk. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de andere personen uit het groepje. Hun rollen waren inwisselbaar en hun samenwerking bestond uit een gezamenlijke uitvoering.
Conclusie
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feiten 2 tot en met 6
De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezenverklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van feit 2
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
13 april 2021;
2. Het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde] , op 5 januari 2021 (p. 54-55);
Ten aanzien van feit 3
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
13 april 2021;
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 22 januari 2021 (p. 120);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 22 januari 2021 (p. 122);
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 24 januari 2021 (p. 125);
Ten aanzien van feiten 4 en 6
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
13 april 2021;
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 22 januari 2021 (p. 107);
3. Het proces-verbaal, opgemaakt op 22 januari 2021 (p. 117 en 119 );
Ten aanzien van feit 5
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
13 april 2021;
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 22 januari 2021 (p. 95);
3. Het proces-verbaal, opgemaakt op 23 januari 2021 (p. 96).
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
1
hij in de periode van 31 december 2020 tot en met 1 januari 2021 te Delft tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan meerdere medewerkers van de brandweer met [dienstnummer 1] , [dienstnummer 2] , [dienstnummer 3] , [dienstnummer 4] en [dienstnummer 5] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen,
- ( zwaar) vuurwerk heeft gegooid richting die brandweerlieden en
- ( zwaar) vuurwerk heeft gegooid in het vuur waarvan voorgenoemde brandweerlieden op korte en/of enige afstand stonden en welke die brandweerlieden (op korte afstand) aan het blussen waren ten gevolge waarvan vuurballen en explosies zijn ontstaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij in de periode van 31 december 2020 tot en met
1 januari 2021 te Delft tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en wederrechtelijk meerdere meubels,
toebehorendeaan [benadeelde] , heeft vernield;
3
hij op 22 januari 2021 te Delft opzettelijk aanwezig heeft gehad 2.9 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd en 109.1 gram hennep, zijnde hasjiesj en hennep telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4
hij op 22 januari 2021 te Delft een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk MAB, type D, kaliber 7.65 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
5
hij op 22 januari 2021 te Delft een wapen van categorie I, onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een valmes voorhanden heeft gehad;
6
hij op 22 januari 2021 te Delft munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 8 stuks, kogelpatroon (volmantel pistoolpatroon) van het kaliber 7.65 mm voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van straf en maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt opgelegd, inhoudende dat de verdachte gedurende de jaarwisseling van 2021-2022 wordt verplicht om zich te bevinden in zijn woning aan de [adres 1] , waarbij twee weken vervangende hechtenis zal worden toegepast indien de verdachte niet aan de maatregel voldoet.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het reeds ondergane voorarrest dient te worden opgelegd en daarnaast een taakstraf of een voorwaardelijke gevangenisstraf.
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de gevorderde vrijheidsbeperkende maatregel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
Vanwege het coronavirus gold tijdens oud en nieuw 2020-2021 een vuurwerkverbod om de druk op hulpverleners te verminderen. In de aanloop naar de jaarwisseling werd in de media opgeroepen om acht te slaan op dit verbod, maar werd ook gevreesd voor onrust en rellen door mensen die het hier niet mee eens waren.
De verdachte heeft tijdens oud en nieuw 2020-2021 samen met anderen een vreugdevuur gestookt, waarop ook spullen werden gegooid die niet van hen waren.
Daarnaast heeft de verdachte, wederom met anderen, en in strijd met het geldende vuurwerkverbod, vuurwerk gegooid richting de brandweer en in het vuur, terwijl de brandweer juist ter plaatse was om het mede door de verdachte gestichte vuur te blussen, niet alleen voor de veiligheid van de verdachte, maar ook voor die van de overige aanwezigen en buurtbewoners. De brandweer heeft meerdere keren moeten uitrukken en is ten minste één keer gestopt met blussen, omdat zij in zo een bedreigende en gewelddadige situatie hun werk niet konden uitvoeren.
De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij excessief geweld heeft gebruikt tegen hulpverleners. Deze hulpverleners werden tijdens hun werkzaamheden door een grote groep belaagd en bekogeld met vuurwerk, juist in een tijd waarin al extra druk op hulpverleners rust. Ook de verdachte moet hiervan op de hoogte zijn geweest. Dat de verdachte, zoals hij zelf heeft verklaard, veel respect heeft voor hulpverleners, is dan ook niet gebleken. De rechtbank rekent dit geweld de verdachte zwaar aan. De rechtbank weegt het gebruik van vuurwerk als wapen mee als een strafverzwarende omstandigheid. Dat de brandweerlieden niet daadwerkelijk gewond zijn geraakt door het vuurwerk of door rondvliegend puin, is enkel te wijten aan toeval en volstrekt niet te danken aan het gedrag van de verdachte. In het nadeel van de verdachte zal de rechtbank ook meewegen dat hij, zoals blijkt uit de verklaringen van de brandweerlieden, de groep opjutte en zich provocerend gedroeg.
De verdachte bleek daarnaast verdovende middelen, een valmes en een doorgeladen pistool met bijbehorende munitie in zijn bezit te hebben. Het moge duidelijk zijn dat al deze goederen een gevaar vormen voor de volksgezondheid, maar zeker het bezit van een –doorgeladen – pistool vindt de rechtbank een ernstig feit. De verdachte heeft dit pistool bovendien vanaf de eerste verdieping de tuin ingegooid, terwijl er meerdere verbalisanten in de tuin stonden die hadden kunnen worden geraakt als het pistool zou zijn afgegaan.
Strafblad
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van de verdachte van 24 maart 2021. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte eerder is veroordeeld wegens het overtreden van de Opiumwet. Kennelijk heeft de verdachte hier geen lering uit getrokken, want het heeft hem er niet van weerhouden het onder 3 ten laste gelegde feit te plegen.
De rechtbank constateert dat artikel 63 Sr van toepassing is op de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten, nu op 4 januari 2021 en 11 januari 2021 strafbeschikkingen zijn uitgevaardigd die inmiddels onherroepelijk zijn geworden.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van een reclasseringsadvies over de verdachte, opgemaakt door B. Dubbel van Reclassering Nederland op 10 april 2021.
De reclassering rapporteert dat zij geen heil ziet in het opleggen van bijzondere voorwaarden, nu de verdachte duidelijk voor de ogen wat hij in de toekomst wil bereiken en tevens de vaardigheden bezit om zijn doelen te verwezenlijken.
Het risico op recidive en het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als gemiddeld. Het risico op letselschade kan niet worden ingeschat.
De reclassering adviseert toepassing van het volwassenenstrafrecht en, indien de rechtbank tot een veroordeling komt, oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr
De rechtbank acht het van belang dat de verdachte komende jaarwisseling – al dan niet onder invloed van alcohol – niet in de verleiding komt wederom strafbare feiten te begaan jegens hulpverleners. Hoewel de reclassering het recidiverisico als gemiddeld heeft ingeschat, acht de rechtbank het recidiverisico hoog gelet op het feit dat de verdachte – ondanks het vuurwerk- en samenscholingsverbod dat tijdens de jaarwisseling gold – meerdere keren nadat het vreugdevuur was geblust dit vuur wederom heeft aangestoken en meerdere keren in dezelfde nacht de brandweerlieden heeft belaagd. Ter beveiliging van de maatschappij – in het bijzonder de veiligheid van hulpverleners tijdens de volgende jaarwisseling – en ter voorkoming van strafbare feiten acht de rechtbank het daarom van belang dat een vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd.
De rechtbank ziet daarom aanleiding om de vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr op te leggen, inhoudende dat de verdachte wordt bevolen van 31 december 2021 te 20:00 uur tot 1 januari 2022 te 6:00 uur aanwezig te zijn in zijn woning, thans gelegen aan de [adres 1] , indien en voor zover de verdachte op dat moment niet is gedetineerd.
Iedere keer dat de verdachte deze maatregel overtreedt, zal vervangende hechtenis worden opgelegd voor de duur van twee weken, met een maximum van zes maanden.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van meerdere personen, te weten de brandweerlieden met dienstnummers [dienstnummer 1] , [dienstnummer 2] , [dienstnummer 3] , [dienstnummer 4] en [dienstnummer 5] .
Gelet op het door de rechtbank geconstateerde recidivegevaar is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de eerder genoemde vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr dadelijk uitvoerbaar is.
Strafmodaliteit en strafmaat
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, passend en geboden. De rechtbank ziet gelet op de aard van het geweld tegen de brandweerlieden en het feit dat de verdachte een doorgeladen pistool in zijn bezit had geen aanleiding af te wijken van de eis van de officier van justitie.

7.De vordering van de benadeelde partij

[benadeelde] heeft zich ter zake van feit 2 als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.000,-, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering is namens de verdachte gemotiveerd betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering, zal de rechtbank de kosten die in verband met deze vordering zijn gemaakt, compenseren door te bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 38 v, 38w, 45, 47, 57, 63, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht;
- 3 en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst II;
- 13, 26, en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1, primair:
medeplegen van poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele en aan een ander toebehoort, vernielen;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
ten aanzien van feit 5:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van feit 6:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
legt op de maatregel dat de veroordeelde van 31 december 2021 om 20:00 uur tot
1 januari 2022 om 6:00 uur aanwezig zal zijn in zijn woning, thans gelegen aan de [adres 1] , indien en voor zover de veroordeelde niet is gedetineerd;
beveelt dat vervangende hechtende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Rigter, voorzitter,
mr. L.K. van Zaltbommel, rechter,
mr. H.H.J. Zevenhuijzen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Aalbers, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 april 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2021022567, van de politie eenheid Den Haag, district Westland-Delft, basisteam Delft, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 242).
2.Proces-verbaal van aangifte door [naam 1] , p. 15.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 17.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 18.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 18-19.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 19.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 24.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 45.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 46.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 48.
11.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , p. 25.
12.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , p. 26.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 30.
14.Proces-verbaal van verhoor [getuige 3] , p. 40.
15.Proces-verbaal van verhoor [getuige 3] , p. 41.
16.Verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 13 april 2021.