ECLI:NL:RBDHA:2021:4113

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
23 april 2021
Zaaknummer
AWB 20/7031
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag voor Syrische moeder op basis van onvoldoende emotionele banden met meerderjarige zoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de mvv-aanvraag van een Syrische moeder, die bij haar meerderjarige zoon in Nederland wilde verblijven. De aanvraag was eerder afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat er geen sprake was van 'more than the normal emotional ties' tussen de moeder en haar zoon. De rechtbank heeft de eerdere afwijzing vernietigd, maar in het bestreden besluit heeft de staatssecretaris de aanvraag opnieuw ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de aanvraag en de relatie tussen eiseres en referent grondig onderzocht.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gekeken naar de emotionele banden en afhankelijkheid tussen de moeder en haar zoon. Eiseres had eerder in Syrië gewoond en had geen eigen woning meer, wat haar situatie verergerde. De rechtbank heeft echter ook vastgesteld dat de staatssecretaris terecht concludeerde dat er geen bijzondere afhankelijkheid was die de normale emotionele banden overstijgt. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder de psychische gevolgen van de oorlog en de financiële afhankelijkheid, niet overtuigend genoeg geacht om de aanvraag te honoreren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, met de conclusie dat er geen familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM kon worden aangenomen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van substantiële bewijsvoering voor claims van bijzondere afhankelijkheid in het kader van gezinsleven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/7031
v-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] eiseres,

gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. N.H.T. Janssen.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 1 september 2020 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 17 december 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tevens waren ter zitting aanwezig [naam 2] (referent) en M. Fayez (tolk).

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1958 en heeft de Syrische nationaliteit. Zij wenst verblijf bij haar meerderjarige zoon (referent) in Nederland. Daarom heeft referent op 15 augustus 2018 een aanvraag ingediend om eiseres een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) te verlenen voor het uitoefenen van gezinsleven in het kader van artikel 8 van het EVRM [1] . Op 7 december 2018 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij besluit van 9 juli 2019 heeft verweerder het bezwaar daartegen kennelijk ongegrond verklaard. Bij uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 2 januari 2020 [2] is het beroep hiertegen gegrond verklaard en het besluit vernietigd. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had onderzocht of tussen referent en eiseres ‘more than the normal emotional ties’ bestaan. Verder blijkt uit de uitspraak dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt had gesteld dat sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar en had niet van het horen van eiseres en referent afgezien mogen worden. Verweerder heeft referent vervolgens in de gelegenheid gesteld zijn bezwaar toe te lichten door het schriftelijk beantwoorden van vragen. Referent heeft ingestemd met deze wijze van horen en heeft op 19 augustus 2020 de vragen van verweerder beantwoord.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Verweerder concludeert daarbij dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat tussen haar en referent ‘more than the normal emotional ties’ bestaan, zodat geen familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM bestaat.
3. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Zij meent dat verweerder de bijkomende elementen van afhankelijkheid onvoldoende in onderling verband heeft gewogen.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Voor de vaststelling van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen een ouder en een niet-jongvolwassen meerderjarig kind is vereist dat 'more than the normal emotional ties' bestaan, die voortvloeien uit bijkomende elementen van afhankelijkheid. Een en ander is een kwestie van feitelijke aard en afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Onder meer financiële of materiële afhankelijkheid kan hierbij van belang zijn. Verweerder mag hierbij zwaarwegend maar niet doorslaggevend gewicht toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven. Of de gestelde afhankelijkheid tussen de vreemdeling en de referent exclusief is, is dus relevant bij het onderzoek naar ‘more than the normal emotional ties’. [3]
5. In antwoord op de schriftelijke vragen van verweerder heeft referent verklaard dat zijn vader en moeder sinds 2002 niet meer bij elkaar zijn, maar niet zijn gescheiden, dat zijn vader opnieuw is gehuwd en in 2012/13 naar Jordanië is vertrokken. Zijn vader en moeder hebben geen contact meer. Referent is als voorlaatste van het gezin vertrokken. Zijn jongste zusje is vervolgens als laatste bij eiseres weggegaan. Zij is getrouwd en met haar echtgenoot gevlucht naar Egypte. Ze weten niet waar zij nu is. Eiseres kon vervolgens voorlopig terecht bij een vrouw uit de buurt. Daarnaast heeft eiseres nog broers en zussen in Syrië, die allemaal een eigen gezin hebben. Eiseres heeft geen eigen woning meer. Na het vertrek van vader kon het gezin in het ouderlijk huis van referent blijven wonen, maar vader heeft dit huis later om financiële redenen verkocht. Een ander huis dat eiseres zelf in eigendom had is verwoest. Eiseres lijdt psychisch onder het gemis van haar kinderen en vanwege de oorlogssituatie in Syrië. Toen referent nog bij eiseres woonde deed hij alles voor haar wat buitenshuis gebeurde en begeleidde hij haar buitenshuis, omdat het daar te gevaarlijk was. De dagelijkse werkzaamheden worden nu tijdelijk voor haar gedaan door de buurtgenote bij wie zij verblijft. Eiseres wordt financieel ondersteund door haar kinderen. Er is geen sociaal vangnet in Syrië.
6. Verweerder heeft terecht relevant geacht dat niet alleen referent, maar ook zijn zus [naam 3] met eiseres samenwoonde. Dat [naam 3] inmiddels is gehuwd, het ouderlijk huis heeft verlaten en met haar echtgenoot naar Egypte is gevlucht, is niet onderbouwd. De evenmin onderbouwde verklaring dat dit niet mogelijk is omdat het contact met [naam 3] is verloren, is onvoldoende om desondanks van de gestelde omstandigheden uit te gaan. Bovendien onderbouwen die gestelde omstandigheden niet de feitelijke gezinsband met referent ten tijde van zijn vertrek uit Syrië. Het door referent gestelde culturele gebruik dat hij als jongste zoon lang bij zijn moeder is blijven wonen, betekent niet op voorhand dat tussen eiseres en hem sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Hierbij heeft verweerder ook kunnen betrekken dat eiseres en referent weliswaar gezamenlijk Syrië hebben verlaten, maar dat eiseres zonder referent is teruggekeerd. Vanaf 5 of 6 september 2015 leven eiseres en referent gescheiden van elkaar.
7. Verweerder heeft ook terecht overwogen dat niet is gebleken dat de woonsituatie en leefomstandigheden van eiseres in Syrië moeten worden gekenschetst als een noodsituatie. Weliswaar wordt gesteld dat eiseres nu tijdelijk verblijft bij een buurtgenote, maar dit tijdelijke karakter is niet onderbouwd. Daarbij heeft verweerder terecht overwogen dat de gestelde verkoop van de gezinswoning, noch de verwoesting van het eigen huis van eiseres verder is onderbouwd. Niet is gebleken is dat de door eiseres in beroep overgelegde algemene informatie [4] over verwoestingen van woningen in onder meer [plaats] ook betrekking heeft op haar huis.
8. De gestelde noodzakelijke financiële ondersteuning door referent is niet onderbouwd en laat verder onverlet dat volgens de verklaringen van referent eiseres niet alleen door hem financieel wordt ondersteund. Daarbij heeft verweerder kunnen wijzen op de verklaring dat eiseres inkomsten heeft ontvangen uit de verhuur van het eigen huis in [plaats] .
9. Verweerder heeft overwogen dat uit de verklaringen van referent blijkt van bezorgdheid en hulpbereidheid en dat dit past in een normale band tussen een ouder en een meerderjarig kind. Verweerder stelt terecht dat dit als zodanig niet betekent dat sprake is van een bijzondere afhankelijkheid die de normale emotionele afhankelijkheid tussen een ouder en een meerderjarig kind overstijgt. Dat verweerder het daarnaast van belang acht dat referent ook een eigen gezin heeft, is - anders dan eiseres stelt - niet onjuist. Dat referent dagelijks met eiseres belt heeft verweerder eveneens kunnen aanmerken als gebruikelijk. Bovendien is ook verklaard dat eiseres bijna dagelijks met alle gezinsleden contact heeft.
10. In de gezondheidstoestand van eiseres heeft verweerder evenmin aanknopingspunten hoeven vinden voor de conclusie dat sprake is van een bijzondere afhankelijkheid. Weliswaar blijkt uit de overgelegde informatie dat eiseres beperkt is ten aanzien van het verrichten van lichamelijke inspanning, maar uit de verklaringen van referent blijkt dat zij voor de benodigde medische zorg niet in het bijzonder van hem afhankelijk is. Dat betekent niet dat verweerder voor het bestaan van ‘more than the normal emotional ties’ ook overigens bepalend acht of eiseres exclusief van referent afhankelijk is, zoals eiseres stelt.
11. Verweerder heeft verder kunnen wijzen op de omstandigheid dat eiseres haar hele leven in Syrië heeft geleefd en daar volgens de verklaringen van referent broers, zussen en - beperkte - sociale contacten heeft. Verweerder heeft daarbij terecht opgemerkt dat eiseres niet heeft onderbouwd dat haar echtgenoot en haar jongste dochter niet meer in Syrië verblijven.
12. Gelet op hetgeen namens eiseres is verklaard, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat tussen eiseres en referent niet is gebleken van een bijzondere afhankelijkheid, resulterend in ‘more than the normal emotional ties’. Dit betekent dat tussen eiseres en referent geen familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM wordt aangenomen.
13. Voor zover eiseres stelt dat verweerder bij gebrek aan informatie verdere vragen had moeten stellen en zo nodig alsnog een fysieke hoorzitting had moeten houden, geldt dat verweerder vooraf heeft gevraagd om een zo gedetailleerd mogelijke beantwoording van de schriftelijke vragen en om deze met documenten te onderbouwen.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Paulus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2021.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
2.zaaknummer AWB 19/5953
3.zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003 en 16 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:758.
4.Algemeen ambtsbericht Syrië, Ministerie van Buitenlandse zaken, mei 2020, p. 31 en het EASO-rapport van mei 2020, p. 197 (2.11.3.6