ECLI:NL:RBDHA:2021:4092

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
23 april 2021
Zaaknummer
09/299492.20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting in de eigen woning door een bekende met 36 maanden gevangenisstraf en voorwaardelijke straf

Op 23 april 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting. De zaak betreft een incident dat plaatsvond in de nacht van 5 op 6 april 2020 in Wassenaar, waar de verdachte, die een vriendschappelijke relatie had met het slachtoffer, zich aan haar heeft vergrepen in haar eigen woning. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 8 maart 2021 en 9 april 2021, waarbij de officier van justitie, mr. K. van Diemen, de vordering heeft ingediend en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. R.G. Jagesar, pleitte voor vrijspraak. De verdachte ontkende de beschuldigingen en stelde dat de seksuele handelingen vrijwillig waren.

De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer, die gedetailleerd en consistent waren, als betrouwbaar beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat er voldoende steunbewijs was voor de verklaringen van het slachtoffer, onder andere door de verklaring van haar dochter, die haar kort na het incident had aangetroffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting door het slachtoffer te dwingen tot seksuele handelingen tegen haar wil, waarbij geweld werd gebruikt.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 5.250,- aan het slachtoffer, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de ernst van het delict en de gevolgen voor het slachtoffer zwaar meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/299492-20
Datum uitspraak: 23 april 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Grave, te Grave.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 8 maart 2021 (pro forma) en 9 april 2021 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, mr K. van Diemen, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr R.G. Jagesar, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 5 tot en met 6 april 2020 te Wassenaar door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
- het (terug) duwen van [slachtoffer] op een bank nadat die [slachtoffer] hem, verdachte, gezegd had dat zij niet bij hem op de bank wilde slapen en/of er niet meer in zat dan vriendschap en/of zij op wilde staan en/of
- het bovenop die [slachtoffer] te gaan liggen en te blijven liggen en/of
- het zetten van zijn been over het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- het zetten van zijn knie op de buik van die [slachtoffer] en/of
- het plaatsen en/of houden van zijn hand tegen de borst van die [slachtoffer] en/of
- het naar beneden trekken van de kleding van die [slachtoffer] en/of
- het duwen van zijn penis in het gezicht van die [slachtoffer]
- het duwen van zijn benen tussen de benen van die [slachtoffer] en/of
- het met zijn been uit elkaar duwen van de benen van die [slachtoffer]
genoemde [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het op de mond kussen van die [slachtoffer] en/of
- het betasten van de borsten van die [slachtoffer] en/of
- het (hardhandig) brengen van zijn knokkels en/of vingers in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
- het (hardhandig) likken en/of zuigen aan de vagina van die [slachtoffer] ;
- het (hardhandig) wrijven over de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
- het houden en/of brengen van zijn penis in het gezicht van die [slachtoffer]
terwijl die [slachtoffer] steeds heeft aangegeven dat zij dit niet wilde en/of zich verzet heeft.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van
[slachtoffer] (hierna: aangeefster) in de nacht van 5 op 6 april 2020. De verdachte heeft ontkend zich hieraan schuldig te hebben gemaakt. Hij heeft verklaard die nacht orale seks met aangeefster te hebben gehad en vervolgens te zijn weggevallen, dan wel in slaap te zijn gevallen. Die orale seks zou vrijwillig zijn geweest.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Op haar specifieke standpunten zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit. De orale seks heeft zonder dwang plaatsgevonden. De verklaring van aangeefster is ongeloofwaardig en onbetrouwbaar en er is geen steunbewijs voorhanden.
De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het op de mond kussen, het betasten van de borsten en het houden van zijn penis voor het gezicht, omdat deze handelingen niet kunnen worden aangemerkt als het seksueel binnendringen van het lichaam.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020120979, van de politie eenheid Den Haag, dienst regionale recherche, afdeling thematische opsporing, team zeden, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 119).
1. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 6 mei 2020 (p. 11-21), voor zover inhoudende:
(..) “Ik wilde opstaan” (..) “Hij duwde me weer op de bank. Hij gaf me een duw.” (..) “Hij zette zijn handen tussen mijn borsten en voelde tussen mijn borsten” (..) “Ik was bezig om los te komen. [verdachte] lag met zijn volle gewicht op me en daarom kon hij met zijn handen overal komt. Het lukte om mezelf om te draaien en zei dat hij dit niet moest doen. Toen ik omdraaide kuste [verdachte] mij op mijn mond.” (..) “Dat was het moment dat hij zijn been over mij heen zette. Hij zette zijn knie op mijn buik. Ik zei dat weer 'nee'. Hij was nog steeds aan het voelen. Zijn knie zat op mijn buik en zijn hand tegen mijn borst. Ik was aan het trappen om ruimte te maken, ik trapte tegen de tafel aan want ik wilde weg. [verdachte] was ondertussen bezig om mijn broek naar beneden te trekken.” (..) “Hij zat aan mijn broek te trekken en mijn broek was ter hoogte van mijn knieën. Hij probeerde met zijn linker been mijn benen wijd te doen. Mijn string zat naar de zijkant toe. Hij ging toen met zijn handen keihard te wrijven. Hij deed iets met zijn vinger of knokkel, hij deed me echt pijn. Het voelde echt als krabben. Ik durfde niet te schreeuwen, mijn dochter was boven en ik wilde niet dat ze dit zou zien.” (..) “Met zijn rechter hand trok hij mijn legging aan de linkerkant naar beneden. Hij trok ter hoogte van mijn broeksband. Ik probeerde mijn broek vast te houden. Hij ging harder aan mijn broek rukken en kreeg mijn broek ter hoogte van mijn knieën, echt op mijn knie. Ik voelde dat hij zijn eigen knie verschoof om mijn benen uit elkaar te krijgen. Hij probeerde met zijn knie mijn knie weg te duwen. Doordat hij met zijn knie mijn benen uit elkaar wilde doen kwam er spanning op mijn broek te staan en gaat mijn broek verder naar beneden.” (..) “ [verdachte] zat met zijn handen te wrijven bij mijn vagina. Ik voelde zijn handen en het leek zijn knokkels. Ik voelde pijn en branden” (..) “Ik zei wel steeds dat hij dit niet moest doen en dat het pijn deed.” (..) “Hij ging met zijn gezicht naar mijn vagina. Hij zat toen anders, een andere positie. Hij stond nog steeds met een knie op me en zijn andere been stond naast me. Hij verplaatste zijn gezicht naar mijn vagina. Ik voelde dat hij keihard ging zuigen, hij ging heel hard met zijn gezicht heen en weer. Ik zei meerdere malen dat het zeer deed. Ik probeerde mijn benen bij elkaar te krijgen. Hij kneep met zijn hand in mijn dij en beet mij in mijn rechter lies. Ik had daarna ook blauwe plekken in mijn liezen aan beide kanten.” (..)
“V: Je zegt dat hij ging zuigen, waar zoog hij?
A: Mijn vagina, overal. Hij haalde mijn schaamlippen uit elkaar met zijn hand en zoog heel hard. Ik voelde dat hij aan mijn vagina zat. Hij zoog aan mijn schaamlippen en clitoris, binnenlippen ook. Ik voelde het schuren. Ik voelde hem likken met zijn tong. Ik voelde zijn tong tussen mijn schaamlippen.
V: Is hij ook nog in je vagina geweest?
A: Met zijn tong.
V: Nog op een andere manier in je vagina?
A: Ja met zijn handen en vingers.
V: Je zei net dat [verdachte] gewreven had aan je vagina, wat bedoel je met dat hij erin gegaan is?
A: Ik weet niet of hij met zijn knokkels naar binnen ging of zijn vingers. Hij was aan het wrijven en ik voelde dat hij erin ging. Ik weet 100% zeker dat hij in mij ging maar weet niet of het zijn knokkels of vingers waren.” (..)
“Mijn dochter keek naar mijn vagina en het was helemaal dik en opgezet. Het was schaafachtig en er zat een soort slijm.” (..)
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 9 april 2021, voor zover inhoudende:
(..) “U vraagt mij of ik op 5 en 6 april 2020 in de woning van [slachtoffer] te Wassenaar was. Ja dat klopt.” (..) “Ik ging steeds meer naar beneden. Er is orale seks geweest.” (..)
3. Het proces-verbaal van verhoor [getuige] , opgemaakt op
10 juli 2020 (p. 38-42), voor zover inhoudende:
(..) “Ik ben naar haar kamer toe gegaan en ik zag dat ze opgerold op haar bed lag. Ik vroeg wat er was en ik maakte mij best zorgen.” (..) “Elke keer dat ze wat wilde zeggen begon ze te huilen, te trillen, te hyperventileren. Ik vroeg mij af wat er gebeurd was waardoor ze zo overstuur was. Ik hoorde haar zeggen wat er gebeurd was. Ze zei dat ze pijn had daaronder waardoor ze niet kon wassen en douchen maar ze voelde zich wel heel vies.” (..) “Toen vertelde ze dat [verdachte] haar in eerste instantie had proberen te zoenen. Hij had haar naar achteren geduwd op de bank en is bovenop haar gegaan. Hij heeft haar broek uit gedaan en ik hoorde haar zeggen dat hij met zijn mond nare dingen gedaan had daar beneden, hij had lopen bijten en zuigen.” (..) “ Daarna heeft ze aan mij gevraagd of ik wilde kijken naar haar vagina omdat het heel erg pijn deed en naar aanvoelde, opgezwollen.” (..) “Ik heb gekeken en het zag er vies uit, ik zag dat toen ze haar benen uit elkaar deed, ze helemaal trilde. Ik zag dat het opgezwollen, dik, slijmerig, donker en rood was. Ik vond haar vagina eruit zien alsof iemand (…) hard heeft gedaan bij haar vagina.” (..) “Wat zij ook nog zei is dat [verdachte] met zijn hand in haar broek was geweest bij haar vagina.” (..)
3.5
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door de aanwezigheid van slechts twee personen bij de veronderstelde seksuele handelingen: het slachtoffer en de verdachte. Wanneer de verdachte ontkent, hetgeen zich ook in deze zaak voordoet, leidt dat er in veel gevallen toe dat slechts de verklaring(en) van het slachtoffer als wettig bewijs beschikbaar zijn. Voor een bewezenverklaring moet sprake zijn van steunbewijs dat niet alleen van dezelfde bron afkomstig mag zijn. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de verklaring(en) van het slachtoffer voldoende wettig bewijs van het tenlastegelegde opleveren.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever/-geefster op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet, anders dan door de raadsvrouw betoogd, geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van aangeefster. Aangeefster heeft gedetailleerd en consistent tegenover de politie verklaard dat de door de verdachte verrichte seksuele handelingen tegen haar wil hebben plaatsgevonden en dat die handelingen gepaard gingen met geweld. Dat aangeefster een motief had om niet de waarheid te vertellen, is niet aannemelijk geworden. De verklaring van aangeefster wordt bovendien op onderdelen ondersteund door de verklaring van de verdachte en de verklaring van de dochter van aangeefster, [getuige] , die haar vlak na het incident heeft aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat hij in de nacht van 5 op 6 april 2020 in de woning van aangeefster aanwezig was en dat hij daar toen orale seks met haar heeft gehad. Uit de verklaring van de dochter kan worden afgeleid dat aangeefster kort na het incident overstuur was, dat zij pijn had en dat zij letsel had opgelopen aan haar vagina.
Er is dan ook voldoende steunbewijs voorhanden, terwijl ook de verklaring van aangeefster voldoende betrouwbaar is om daarop een bewezenverklaring te baseren.
De rechtbank acht op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde verkrachting van aangeefster heeft begaan.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging ten aanzien van het op de mond kussen, het betasten van de borsten en het houden van de verdachtes penis voor het gezicht van aangeefster. Dit zijn weliswaar geen handelingen die kunnen worden aangemerkt als het seksueel binnendringen van het lichaam, maar de andere in de tenlastegelegde opgesomde handelingen zijn dat wel. Bewezen verklaard zal dus worden dat aangeefster is gedwongen tot het ondergaan van de opgesomde handelingen, die
medebestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster.
Voor de onderdelen van de tenlastelegging die zien op het duwen, brengen of houden van verdachtes penis in het gezicht van aangeefster dient wél partiële vrijspraak te volgen. Uit de verklaring van aangeefster volgt namelijk dat de verdachte zijn penis uit zijn broek haalde, met zijn lichaam naar voren bewoog en dat aangeefster in zijn penis kneep. Of zijn penis in haar gezicht is geduwd, gebracht of gehouden, kan de rechtbank op basis van die verklaring en de andere stukken in het dossier niet vaststellen.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
in de periode van 5 tot en met 6 april 2020 te Wassenaar door geweld, te weten
- het duwen van [slachtoffer] op een bank nadat die [slachtoffer] hem, verdachte, gezegd had dat zij op wilde staan en
- het bovenop die [slachtoffer] te gaan liggen en
- het zetten van zijn been over het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- het zetten van zijn knie op de buik van die [slachtoffer] en
- het plaatsen van zijn hand tegen de borst van die [slachtoffer] en
- het naar beneden trekken van de kleding van die [slachtoffer] en
- het duwen van zijn benen tussen de benen van die [slachtoffer] en
- het met zijn been uit elkaar duwen van de benen van die [slachtoffer]
genoemde [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het op de mond kussen van die [slachtoffer] en
- het betasten van de borsten van die [slachtoffer] en
- het hardhandig brengen van zijn knokkels en/of vingers in de vagina en tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] en
- het (hard) likken en zuigen aan de vagina van die [slachtoffer] ;
- het (hardhandig) wrijven over de vagina en tussen de schaamlippen van die [slachtoffer]
terwijl die [slachtoffer] heeft aangegeven dat zij dit niet wilde en zich verzet heeft.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling door een forensisch psychiatrische kliniek of een soortgelijke instelling en een contactverbod met aangeefster.
De officier van justitie heeft, indien de rechtbank tot een andere straf komt, gevorderd om de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat – bij bewezenverklaring – een gevangenisstraf met een kort onvoorwaardelijk en een lang voorwaardelijk strafdeel, met bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, passend is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting. De verdachte had een vriendschappelijke relatie met het slachtoffer en aangeboden haar te helpen met haar tuin. Hij heeft tegen het slachtoffer gezegd niets terug te verwachten voor die hulp. Toen het slachtoffer tegen de verdachte zei te gaan slapen en wilde opstaan, heeft hij zich aan haar vergrepen. Nota bene in haar eigen huis, een plek waar zij zich veilig zou moeten kunnen voelen en waar haar dochter boven lag te slapen. Voorts wist de verdachte, gezien de vriendschappelijke band tussen hen, dat het slachtoffer in het verleden al het een en ander had meegemaakt. Uit de ter terechtzitting namens aangeefster voorgelezen slachtofferverklaring volgt welke gevolgen de verkrachting voor haar, maar ook voor haar naasten heeft (gehad). Het behoeft geen betoog dat een verkrachting langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. De verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 11 maart 2021. Hieruit volgt dat de verdachte eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie, dat hij is veroordeeld voor huiselijk geweld en dat hij niet eerder is veroordeeld voor een zedenmisdrijf.
Persoon van de verdachte
De verdachte heeft op geen enkele wijze verantwoordelijkheid genomen voor hetgeen bewezen is verklaard en geen enkel inzicht aan de dag gelegd in de schade die hij het slachtoffer heeft berokkend. Nu van inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen op geen enkele manier is gebleken, kan dat ook niet in zijn voordeel meewegen bij het bepalen van de straf.
De rechtbank heeft kennis genomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 26 januari 2021, waaruit volgt dat er aanwijzingen zijn voor gebrekkige vaardigheden op het gebied van agressieregulatie en dat er aanwijzingen zijn dat dit delict (evenals eerdere delicten) onder invloed van alcohol is gepleegd. In het verleden heeft de verdachte een behandeling bij De Waag doorlopen. De reclassering adviseert, gezien de gemiddelde kans op recidive en het feit dat er sprake is van een delictpatroon, om bijzondere voorwaarden – een meldplicht, een ambulante behandeling en een contactverbod – aan de verdachte op te leggen.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat gezien de ernst van het delict en de ingrijpende gevolgen ervan voor het slachtoffer een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Een deel van deze gevangenisstraf zal voorwaardelijk worden opgelegd met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De rechtbank vindt het belangrijk dat de verdachte gedurende de proeftijd in beeld blijft bij de reclassering voor begeleiding en eventuele interventie. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, zoals gevorderd door de officier van justitie, passend en geboden.
De rechtbank is van oordeel dat er geen noodzaak is om de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren gelet op de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een immateriële schadevergoeding van € 5.250,- te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat, gelet op de bepleite vrijspraak, de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de beschreven lichamelijke en psychische klachten waaraan de benadeelde partij lijdt niet (voldoende) zijn onderbouwd en verzoekt het gevorderde bedrag te matigen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu het handelen van de verdachte een forse inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer vormt, is vast komen staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
Het bestaan van geestelijk letsel bij de benadeelde partij door de bewezenverklaarde feiten is niet naar objectieve maatstaven vastgesteld; een onderbouwing ontbreekt. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij in dit concrete geval zo evident zijn, dat geestelijk letsel bij de benadeelde partij kan worden aangenomen. De rechtbank stelt vast dat door het handelen van de verdachte bij de benadeelde partij sprake is van geestelijk letsel, dat voor vergoeding in aanmerking komt.
De rechtbank is op grond van alle omstandigheden – en mede gelet op wat in soortgelijke zaken wordt toegekend – van oordeel dat het gevorderde bedrag van € 5.250,- aan immateriële schade toewijsbaar is.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 6 april 2020, de dag waarop de schade wordt geacht (uiterlijk) te zijn ingetreden.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte zal worden veroordeeld en hij jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 april 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde golden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
verkrachting;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
36 (ZESENDERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf,
12 (TWAALF) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
drie jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland regio Midden Nederland op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van een Forensische Psychiatrische Polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven, teneinde zich te laten behandelen, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen zoals die door of namens deze instelling aan hem worden gegeven;
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de veroordeelde om een bedrag van € 5.250,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 april 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
veroordeelt de veroordeelde tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de veroordeelde op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 5.250,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 april 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – gijzeling zal worden toegepast voor de duur van
61 (ÉÉNENZESTIG) DAGEN, de toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.X. Cozijn, voorzitter,
mr. G.H.M. Smelt, rechter,
mr. A.J. van der Ven, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Wouters, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 april 2021.