ECLI:NL:RBDHA:2021:4088

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
C/09/608884 / JE RK 21-544
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen in het gezin met systeemtherapie als vereiste

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming. Het verzoek betreft de minderjarigen [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3], die samen met hun ouders in een gezinssituatie verkeren die zorgwekkende elementen vertoont. De Raad heeft ernstige zorgen geuit over de ontwikkeling en opvoedomgeving van de kinderen, met name over [minderjarige 2], die gedragsproblemen vertoont en onveilig gehecht is. De ouders hebben verweer gevoerd tegen de ondertoezichtstelling, stellende dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging is en dat de kinderen rust nodig hebben. De rechtbank heeft de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld en heeft de ouders, de Raad en de gecertificeerde instelling gehoord.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor ondertoezichtstelling ten aanzien van [minderjarige 2] aanwezig zijn, terwijl dit voor [minderjarige 1] en [minderjarige 3] niet het geval is. De rechtbank oordeelt dat [minderjarige 2] individuele hulp en systeemtherapie nodig heeft om de problematiek binnen het gezin aan te pakken. De ouders zijn ambivalent over de noodzaak van systeemtherapie, maar de rechtbank is van mening dat dit essentieel is voor het doorbreken van de negatieve patronen binnen het gezin. De rechtbank heeft daarom besloten om [minderjarige 2] onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden voor de duur van één jaar, terwijl het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] is afgewezen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/608884 / JE RK 21-544
Datum uitspraak: 22 april 2021

Beschikking van de Meervoudige Kamer

Ondertoezichtstelling

in de zaak naar aanleiding van het op 10 maart 2021 ingekomen verzoekschrift van:

de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, hierna te noemen: de Raad,

betreffende:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2004 te [geboorteplaats 1]
hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2010 te [geboorteplaats 1]
hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
- [minderjarige 3]geboren op [geboortedag 3] 2013 te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] ;
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
gezamenlijk bijgestaan door mr. M.A. van de Weerd, gevestigd te Den Haag.
De rechtbank merkt als informant aan:

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlagen, waaronder het raadsrapport van 4 maart 2021.
- het verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 1 april 2021.
Op 8 april 2021 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- [vertegenwoordigers van de raad] namens de Raad;
- [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
- de vader;
- de moeder;
- de advocaat van de ouders.
[minderjarige 1] is op 8 april 2021 ook in raadkamer gehoord.

Feiten

– De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd.
– De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
– [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven feitelijk bij de ouders.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voor de periode van één jaar. De Raad heeft ernstige zorgen over de ontwikkeling en opvoedomgeving van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
Ten aanzien van
[minderjarige 1]zijn de zorgen gelegen in de negatieve gedachten en spanningen die zij voelt. In het verleden heeft ze stemmingsproblemen ervaren, ze heeft bij stress moeite met eten en ze vindt daarnaast moeilijk aansluiting bij leeftijdsgenoten.
[minderjarige 2]heeft kindeigen-problematiek en zij laat gedragsproblemen zien. Ze heeft moeite met het reguleren van haar emoties en kan erg boos worden. [minderjarige 2] is snel overprikkeld en vertoont onrustig gedrag, waarbij ze veel bevestiging vraagt. Uit het NIKA-traject is gebleken dat er tussen de ouders en [minderjarige 2] sprake is van een ambivalente- en gedesorganiseerde hechting.
[minderjarige 3]laat op school faalangstig gedrag zien en zij is geneigd alles volgens een vaste structuur te willen doen.
In de afgelopen jaren is er al veel hulpverlening voor de kinderen geweest, maar dit heeft onvoldoende effect gehad. De Raad heeft zorgen over de dynamiek tussen de gezinsleden onderling en de manier waarop de ouders handelen in de opvoeding. De ouders erkennen onvoldoende dat de zorgen over de kinderen (mede) worden veroorzaakt door het gezinssysteem. Zij zien de oorzaak van de gedragsproblemen uitsluitend bij de kinderen zelf liggen. Daarom zijn zij ambivalent over het nut en de noodzaak van het inzetten van bijvoorbeeld systeemtherapie in het gezin. De Raad is van mening dat het inzetten van systeemtherapie noodzakelijk is om de problematiek binnen het gezin aan te pakken. Het is ook heel belangrijk dat de therapie wordt afgemaakt nadat deze is gestart.
Om dit te bewerkstelligen en daardoor de (gedrags-)patronen binnen het gezin duurzaam te doorbreken, verzoekt de Raad om [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] alle drie onder toezicht te stellen. Een jeugdbeschermer kan dan de regie over de in te zetten hulpverlening voeren.
De Raad vindt de duur van een jaar voor de ondertoezichtstelling passend.
De gecertificeerde instelling heeft zich aangesloten bij het verzoek van de Raad.
Namens de ouders is verweer gevoerd en is gesteld dat er niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling. Er is bij de kinderen geen sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Een ondertoezichtstelling zal in dit geval zelfs averechts werken nu de gezinsleden – en [minderjarige 2] in het bijzonder – rust nodig hebben. Verschillende professionals die betrokken zijn bij het gezin onderschrijven dit. Het Raadsonderzoek heeft al heel veel stress veroorzaakt binnen het gezin. De ouders aanvaarden de hulpverlening en zij zijn juist proactief op dit vlak. Dat systeemtherapie in het verleden geen doorgang heeft gevonden, is niet te wijten aan de ouders. De ouders beschikken zelf over alle informatie om de juiste hulp in te zetten en de inzet van een jeugdbeschermer zal het proces slechts vertragen. Gelet hierop is namens de ouders verzocht om het verzoek af te wijzen.
De vader geeft aan dat hij heel verbaasd is over hetgeen over zijn gezin is geschreven en ook vandaag wordt gezegd. Hij herkent zich in het geheel niet in het beeld dat door de Raad wordt gegeven. De ouders hebben altijd zelf hulpverlening gezocht voor de problemen van de kinderen en er zijn wel degelijk hulpverleningstrajecten afgerond. De ouders hebben inmiddels een intake gehad bij ‘Kind in Praktijk’ en ze hebben hierbij een goed gevoel. Het Raadsonderzoek heeft er juist toe geleid dat dit traject stil is komen te liggen.
De moeder heeft hieraan toegevoegd dat ze veel onrecht ervaart in deze situatie. De ouders hebben steeds zelf hulp gezocht en actief meegewerkt aan de behandelingen. Hierbij werden ze steeds doorverwezen naar andere instanties. Uiteindelijk is gebleken dat [minderjarige 2] op dit moment juist gebaat is bij rust. De moeder is van mening dat zij en de vader ouders prima in staat zijn om zelf te beslissen wat er nodig is voor hun kinderen. Zij vinden ‘Kind in Praktijk’ een goede optie voor hulpverlening en ook voor het inzetten van systeemtherapie. Het belangrijkste op dit moment is dat [minderjarige 2] rust wordt gegund.

Beoordeling

De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling ten aanzien van
[minderjarige 2]aanwezig zijn.
De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden ten aanzien van
[minderjarige 1]en
[minderjarige 3]niet, althans onvoldoende, aanwezig zijn.
Daarbij overweegt de rechtbank als volgt. Bij [minderjarige 1] en [minderjarige 3] is onvoldoende sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Hoewel [minderjarige 1] een paar jaar geleden kampte met sombere gevoelens, ontwikkelt zij zich op dit moment naar behoren. Ze zit beter in haar vel, doet het goed op school en is gemotiveerd voor haar vervolgopleiding. Ook de zorgen die de Raad over [minderjarige 3] heeft geuit, zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om tot een ondertoezichtstelling te komen,
Ten aanzien van [minderjarige 2] zijn de ernstige zorgen over haar ontwikkeling wel aanwezig. Zij laat duidelijke gedragsproblemen zien en is onveilig gehecht. [minderjarige 2] heeft moeite met het reguleren en benoemen van haar emoties en in het bijzonder haar boosheid. [minderjarige 2] is snel overprikkeld en komt moeizaam mee op school. De zorgen over haar gehechtheid en de overige zorgen leiden ertoe dat [minderjarige 2] individuele hulp en behandeling nodig heeft, maar dat ook systeemtherapie gewenst is om de gebruikelijke patronen en interactie binnen het gezin te doorbreken. In de afgelopen vijf jaar is reeds veel individuele hulp voor de kinderen ingezet, maar dit heeft niet geleid tot een duurzame verandering binnen het gezinssysteem. De ouders zijn van mening dat het gezin – met name [minderjarige 2] - behoefte heeft aan rust. De ouders hebben ook ter zitting kenbaar gemaakt dat zij de inzet van systeemtherapie op dit moment niet zien zitten. Het aanstellen van een jeugdbeschermer in het kader van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] zal ervoor kunnen zorgen dat alle benodigde hulpverlening, ook in de vorm van systeemtherapie, wordt ingezet en doorgang vindt. De jeugdbeschermer kan tevens de contacten met de bij het gezin betrokken hulpverleningsinstanties onderhouden, waardoor de ouders worden ontlast.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
stelt [minderjarige 2] van 22 april 2021 tot 22 april 2022 onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden;
wijst af het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] ;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2021 door mr. M. van Loenhoud, mr. C.F. Mewe en mr. E.C.M. Bouman, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B. Boekema als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 22 april 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.