Verweerder heeft het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van
7 december 2020 ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit. Daarin is vermeld dat de Beleidsregel tot stand is gekomen, omdat geconstateerd is dat omzetting naar onzelfstandige woonruimten heeft geleid tot een onaanvaardbare inbreuk op het geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van betreffende panden. Het heeft aantoonbare gevolgen voor het wooncomfort, de leefbaarheid en sociale cohesie in woonwijken.
Verzoekers betogen dat zij (spoedeisend) belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening. Zij hebben de woning gekocht en geïnvesteerd in de verbouwing van de woning. Zij hebben deze investering gedaan om deze terug te verdienen en daarmee rendement te behalen. Indien de vergunning niet herleeft gedurende de procedure, lopen zij huurinkomsten van ongeveer € 1.000,- per maand mis. Weliswaar is dit een financieel belang, maar dit dient zwaar te wegen nu dit belang wordt getroffen door een inbreuk op het eigendomsrecht van verzoekers door middel van het - oneigenlijk - gebruik door verweerder van de bevoegdheden uit de Huisvestingswet, aldus verzoekers.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze door verzoekers aangedragen belangen overwegend financieel van aard zijn. Het is vaste rechtspraak dat een financieel belang in de regel geen aanleiding geeft tot het treffen van een voorlopige voorziening.Dat in het geval van verzoekers sprake is van een acute financiële noodsituatie die zou nopen tot het maken van een uitzondering op deze hoofdregel, is gesteld noch gebleken.
De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat het belang van verzoekers bij een voorlopige voorziening niet gelegen kan zijn in de financiële belangen van verweerder, die, volgens verzoekers, een aanzienlijk financieel risico loopt indien de beroepen gegrond worden verklaard. Dit betreft niet het eigen belang van verzoekers, zijnde degenen op wie het bestreden besluit betrekking heeft.
Verzoekers stellen dat reden bestaat om het verzoek toe te wijzen, vanwege de onbegrijpelijke keuze van verweerder om een totaalverbod in te voeren op onzelfstandige woonruimte (met meer dan drie bewoners) voor de gehele gemeente. Het staat volgens verzoekers vast dat de gemeente Den Haag een grote behoefte heeft aan onzelfstandige woonruimte en met deze keuze wordt het tekort aan dergelijke woonruimte nijpend. De voorzieningenrechter overweegt dat dit belang raakt aan (de beantwoording van) genoemde rechtsvragen (zie 2.1.), waarvoor deze procedure zich niet leent.
De voorzieningenrechter ziet bij de afweging van de bij het verzoek betrokken belangen vooralsnog geen aanleiding het verzoek toe te wijzen. Aan het belang van verweerder bij een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van betreffende panden wordt vooralsnog zwaarder gewicht toegekend dan aan het (financiële) belang van verzoekers bij schorsing van het bestreden besluit.
Voor zover verzoekers hebben gewezen op vergelijkbare aanhangige beroepen, zal de rechtbank ernaar streven om de betreffende beroepen, indien deze zich daartoe lenen en voor zover mogelijk, gelijktijdig te behandelen.