In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 14 april 2021 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om het gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen te beëindigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders, na een langdurige en schadelijke strijd, gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag sinds 2016. De Raad heeft geconstateerd dat de moeder de minderjarigen emotioneel belast en dat er zorgen zijn over haar opvoedvaardigheden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat een wijziging in de gezagsverhouding tussen de ouders kan leiden tot een verstoring van de huidige balans in de opvoedomgeving van de kinderen, wat schadelijk zou zijn voor hun ontwikkeling. De minderjarigen hebben aangegeven dat zij het belangrijk vinden dat beide ouders evenveel te zeggen hebben. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder niet in het belang van de minderjarigen is en heeft het verzoek afgewezen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, mr. E.C.M. Bouman, in aanwezigheid van de griffier K.S. Versteegen.