ECLI:NL:RBDHA:2021:404

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
25 januari 2021
Zaaknummer
NL20.21684 en NL20.21685
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard wegens reeds verleende verblijfsvergunning in Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Syrische nationaliteit houder, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar deze werd door de staatssecretaris niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat de eiser al een verblijfsvergunning had in Duitsland, wat de basis vormde voor de niet-ontvankelijkheid van de aanvraag. De eiser had op 11 december 2020 een besluit ontvangen waarin hem werd meegedeeld dat hij Nederland onmiddellijk moest verlaten. De rechtbank behandelde de zaak op 20 januari 2021, waarbij de eiser werd bijgestaan door een gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft de aanvraag van de eiser beoordeeld in het licht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de bescherming die de Duitse autoriteiten bieden. De rechtbank concludeerde dat er geen concrete aanwijzingen waren dat de Duitse autoriteiten hun verdragsverplichtingen niet naleefden, en dat de eiser niet had aangetoond dat hij bij terugkeer naar Duitsland in een situatie zou komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.21684 en NL20.21685
V-nummer: [V-nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna: eiser

(gemachtigde: mr. E. Sahin),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Bozkurt).

ProcesverloopMet het besluit van 11 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd te bepalen dat hij niet wordt overgedragen totdat op het beroep is beslist.
De zaak is behandeld op de zitting van 20 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. A. Alkir, waarnemend voor mr. E. Sahin. Als tolk is verschenen R. Mohammed, tolk Arabisch. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank/de voorzieningenrechter, hierna: de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep met zaaknummer NL20.21684 ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening met zaaknummer NL20.21685 af.

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.

1.1
Eiser is van Syrische nationaliteit en geboren [geboortedatum] Uit de afwijzing van het claimverzoek van [datum 5] van de Duitse autoriteiten blijkt dat aan eiser op [datum 1] een verblijfsvergunning is verleend.
1.2
Op 23 september 2020 heeft eiser een asielaanvraag in Nederland ingediend. Volgens eiser was zijn verblijfsdocument geldig van [data] en heeft hij nu geen verblijfsvergunning meer in Duitsland. Verder stelt eiser dat hij in Duitsland op straat heeft geleefd en dat hij daar verstoken is geweest van huisvesting en basisvoorzieningen waaronder medische verzorging. Eiser vreest voor een schending van artikel 3 van het EVRM [1] als hij terugkeert naar Duitsland en voert verder aan dat ten aanzien van Duitsland niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
2. Als een vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet, kan een asielaanvraag niet-ontvankelijk worden verklaard als wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. In dit geval heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat hij door de Duitse autoriteiten in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning. Uit de afwijzing van het claimverzoek van [datum 5] van de Duitse autoriteiten blijkt dat eiser sinds [datum 3] subsidiaire bescherming van de Duitse autoriteiten ontvangt. Hieruit blijkt niet dat deze bescherming is beëindigd. Verweerder mag uitgaan van deze informatie van de Duitse autoriteiten. Verweerder heeft daarom ook geen nader onderzoek hoeven doen. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [2] brengt een verlopen verblijfstitel niet met zich dat eiser geen internationale bescherming meer heeft. Een internationale beschermingsstatus eindigt namelijk alleen na een individuele beoordeling. Niet is gebleken dat de Duitse autoriteiten de aan eiser verleende internationale bescherming hebben ingetrokken.
3.1
Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er ook van uitgaan dat Duitsland de verdragsverplichtingen naleeft, tenzij er concrete aanwijzingen zijn dat deze internationale verplichtingen niet worden nagekomen. Het ligt op de weg van eiser om dit aannemelijk te maken.
3.2
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daar niet in geslaagd. Weliswaar kan niet van eiser worden verwacht dat hij zijn verklaringen over de slechte leefomstandigheden in Duitsland tot in detail onderbouwt, maar hij heeft hiervan ook geen begin van een bewijs geleverd. Dit terwijl eiser op basis van zijn verblijfsvergunning toegang heeft (gehad) tot de daaruit voortvloeiende rechten. Daarnaast, zoals verweerder niet ten onrechte overweegt, is het aan eiser om hierover te klagen bij de (hogere) Duitse autoriteiten. Nergens blijkt uit dat eiser deze mogelijkheden heeft uitgeput.
3.3
Verder geven de overige verklaringen van eiser geen aanleiding om te oordelen dat hij bij terugkeer terecht zal komen in een situatie waarin de Duitse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Duitsland in een situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM terecht zal komen.
Conclusie
4.1
De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. Omdat op het beroep is beslist, wijst de rechtbank het verzoek om voorlopige voorziening af.
4.2
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2021 door
mr. M.J.M. Langeveld, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Niekel, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover op het beroep is beslist, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal. Tegen de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorzienig staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie onder meer de uitspraak van 18 juli 2019, ECLI:N:RVS:2019:2484.