ECLI:NL:RBDHA:2021:3989

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
20 april 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2917
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens onvoldoende medewerking aan onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen door het CBR, omdat hij niet de vereiste medewerking had verleend aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 4 november 2019 was opgeroepen voor een onderzoek, maar niet op de afgesproken datum was verschenen. Eiser stelde dat hij ziek was en had contact gehad met zijn huisarts, maar kon dit niet voldoende onderbouwen met medisch bewijs. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat hij om medische redenen niet in staat was om te verschijnen en dat de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs terecht was. De rechtbank concludeerde dat de eiser gehouden was om medewerking te verlenen aan het onderzoek en dat het CBR terecht had besloten tot ongeldigverklaring van het rijbewijs. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2917

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.M. Lintz),
en
de algemeen directeur van het Centraal bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder
(gemachtigde: mr. M.M. Kleijbeuker).

Procesverloop

Bij besluit van 4 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard.
Bij besluit van 9 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2021 via een videoverbinding. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is bij brief van 2 september 2019 opgeroepen voor een onderzoek op 19 september 2019 om 11:30 uur.
2. Aan het primaire besluit, dat bij het bestreden besluit is gehandhaafd, heeft verweerder, ten grondslag gelegd dat eiser niet binnen de door verweerder gestelde termijn de vereiste medewerking heeft verleend aan het onderzoek. Eiser heeft niet aangetoond dat hij ten gevolge van ziekte was verhinderd op het onderzoek te verschijnen. Uit de op 31 december 2019 overgelegde KNMG-verklaring van 11 november 2019 kan niet worden opgemaakt dat eiser op 16 september 2019 contact heeft gehad met zijn huisarts over zijn ziekte waardoor hij afwezig was bij het door verweerder opgelegde onderzoek. Daarom is naar het oordeel van verweerder geen geldige reden van verhindering opgegeven en was verweerder verplicht om het rijbewijs van eiser ongeldig te verklaren.
3. Eiser is het niet eens met verweerder en voert aan dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ziek was op de dag van het onderzoek, dat hij hierover contact heeft gehad met zijn huisarts en dat de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs een disproportionele reactie is op zijn ziekmelding.
4.
Op grond van artikel 131, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wegenverkeerswet 1994 besluit het CBR, indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen tot een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
Op grond van artikel 132, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wvw is, behoudens de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde uitzonderingen, diegene verplicht zijn medewerking te verlenen aan de opgelegde maatregel, die zich ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel c, dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
Op grond van het tweede lid besluit het CBR bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder. Bij ministeriële regeling wordt vastgesteld in welke gevallen sprake is van het niet verlenen van medewerking.
Op grond van artikel 24 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (Regeling) verleent betrokkene onder meer niet de vereiste medewerking aan het onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid indien hij:
a. (…);
b. niet of niet binnen de door het CBR gestelde termijn meewerkt aan het opgelegde onderzoek of de opgelegde onderzoeken zonder dat daarvoor naar het oordeel van het CBR een geldige reden van verhindering is opgegeven.
Procesbelang
5. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of eiser procesbelang heeft bij de behandeling van zijn beroep, nu ter zitting is gebleken dat eiser op 26 oktober 2020 weer rijgeschikt is bevonden en een nieuw rijbewijs kan aanvragen. Procesbelang is namelijk aanwezig als het resultaat dat eiser nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor hem feitelijke betekenis kan hebben. Hoewel niet bekend is of eiser inmiddels weer in het bezit van zijn rijbewijs is, is de rechtbank van oordeel dat thans voldoende belang is bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit, gelet op de kosten die eiser heeft moeten maken voor het medische onderzoek.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder eiser op de voorgeschreven wijze heeft opgeroepen om te verschijnen voor het onderzoek. De rechtbank is van oordeel dat eiser gehouden was op de voor het onderzoek bepaalde tijd en plaats te verschijnen en aldus zijn medewerking te verlenen. Deze verplichting volgt rechtstreeks uit het bepaalde in artikel 132 van de Wegenverkeerswet 1994.
7. Verweerder heeft eiser duidelijk gemaakt dat een ziekmelding geen geldige reden is voor verhindering, tenzij hij hiervan medisch bewijs kan leveren. Hierin is eiser niet geslaagd. Een ziekmelding levert geen geldige reden van verhindering op tenzij dit is gestaafd met bewijs van de huisarts. De rechtbank constateert dat eiser ter staving van zijn ziekmelding slechts het informatieblad van de KNMG heeft overgelegd. Uit deze op 31 december 2019 overgelegde verklaring van 11 november 2019 kan niet worden opgemaakt dat eiser op 16 september 2019 contact heeft gehad met zijn huisarts over zijn ziekte, waardoor hij afwezig was bij het door verweerder opgelegde onderzoek. De betreffende verklaring bevat geen datumstempel. Er staat alleen op het formulier geschreven ‘11/11/19’. Dit is na de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs en bijna twee maanden na het geplande onderzoek. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat hieruit niet blijkt dat eiser zich op de dag van het onderzoek dan wel kort erna tot zijn huisarts heeft gewend voor deze verklaring.
8. Verweerder heeft zich, gelet op het voorgaande, naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van het niet volledig verlenen van de vereiste medewerking. Verweerder was daarom gehouden te besluiten tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiser.
9. Het beroep is ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.R. van Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 april 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.