In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen door het CBR, omdat hij niet de vereiste medewerking had verleend aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 4 november 2019 was opgeroepen voor een onderzoek, maar niet op de afgesproken datum was verschenen. Eiser stelde dat hij ziek was en had contact gehad met zijn huisarts, maar kon dit niet voldoende onderbouwen met medisch bewijs. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat hij om medische redenen niet in staat was om te verschijnen en dat de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs terecht was. De rechtbank concludeerde dat de eiser gehouden was om medewerking te verlenen aan het onderzoek en dat het CBR terecht had besloten tot ongeldigverklaring van het rijbewijs. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.