ECLI:NL:RBDHA:2021:3983
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering van toevoeging voor rechtsbijstand in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand. De eiser had een aanvraag voor een toevoeging ingediend om rechtsbijstand te verkrijgen voor het instellen van hoger beroep tegen een strafrechtelijk verstekvonnis. De Raad voor Rechtsbijstand had de aanvraag afgewezen, omdat de kosten van rechtsbijstand niet in verhouding stonden tot het belang van de zaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat het financieel belang van de eiser bij de toevoeging € 140,- bedroeg, wat onder het drempelbedrag van € 500,- ligt zoals vastgesteld in de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) en het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (Brt). De rechtbank oordeelde dat er geen zwaarwegende belangen of persoonlijke omstandigheden waren die een uitzondering op deze regel rechtvaardigden. De eiser voerde aan dat de voorzitter van het Gerechtshof verlof had verleend om de zaak in hoger beroep te behandelen, wat volgens hem een zwaarwegend belang zou moeten zijn. De rechtbank verwierp dit argument en concludeerde dat de Raad voor Rechtsbijstand in redelijkheid had kunnen besluiten om de aanvraag voor de toevoeging te weigeren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.