ECLI:NL:RBDHA:2021:3980
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van Ziektewet-uitkering op medische gronden en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van de eiser. De eiser, die als kabeltrekker werkte, had zich op 24 juli 2018 ziek gemeld en ontving een Ziektewet-uitkering die per 3 september 2019 door het Uwv werd beëindigd. Het Uwv stelde dat de eiser in staat was om meer dan 65% van zijn loon te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering. De eiser was het niet eens met deze beslissing en voerde aan dat zijn fysieke en psychische klachten niet correct waren beoordeeld en dat er te weinig beperkingen waren opgenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zijn besluiten mocht baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze rapporten zorgvuldig tot stand waren gekomen. De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling van de eiser door het Uwv op goede gronden berustte. De rechtbank vond geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling en oordeelde dat de eiser niet voldoende had onderbouwd dat zijn klachten niet correct waren beoordeeld.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de beëindiging van de Ziektewet-uitkering per 3 september 2019. De uitspraak werd gedaan door mr. J.B. Wijnholt, in aanwezigheid van griffier mr. M. Klaus, en werd openbaar uitgesproken op 12 maart 2021.