Overwegingen
1. Verzoeker is een uitgeprocedeerde asielzoeker. Op 5 november 2010 heeft verweerder verzoeker een terugkeerbesluit opgelegd en op 24 oktober 2014 een inreisverbod voor de duur van twee jaar. Op 17 maart 2020 is de aanvraag van verzoeker om een verblijfsvergunning op medische gronden afgewezen, maar is hem wel uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw tot 15 januari 2021.
2. Verzoeker staat onder behandeling van een internist vanwege een Hiv-infectie. Daarnaast is verzoeker in Frankrijk gediagnosticeerd met een bipolaire stoornis en heeft hij in 2018 een psychose doorgemaakt. Ook is sprake van middelengebruik.
3. Uit het BMA-advies van 24 januari 2020, dat aan het besluit van 17 maart 2020 ten grondslag ligt, volgt dat de behandeling voor verzoekers Hiv-infectie van blijvende aard is en dat bij het uitblijven van deze behandeling een medische noodzaak op enige of korte termijn kan ontstaan. Zolang de behandelmogelijkheden in Somalië ongewis zijn, wordt reizen naar Somalië afgeraden.
4. Verzoeker heeft een uitgebreide justitiële documentatie. Op [datum 1] is verzoeker nog veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Als bijzondere voorwaarden zijn daarbij – kort samengevat – opgelegd dat verzoeker:
- zich meldt bij reclassering [naam] te Amsterdam en zich blijft melden zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door de GGZ Amsterdam of een soortgelijke zorgverlener;
- zal meewerken aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen;
- zal meewerken aan de begeleiding door verweerder, het Steunpunt Vluchtelingen en Vluchtelingenwerk Amsterdam zolang de reclassering dat nodig vindt.
5. Op 15 december 2020 heeft verzoeker een nieuwe aanvraag gedaan bij de IND voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw. Deze aanvraag is als onvolledig aangemerkt. Er is nog niet op beslist.
6. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het enkele beroep op artikel 64 van de Vw geen recht op opvang genereert op grond van artikel 4, derde lid, van de Rva. Er bestaat pas een nieuw recht op opvang wanneer door de IND is vastgesteld dat verzoeker niet in staat is om te reizen en onder artikel 64 van de Vw valt of analoog daaraan als zodanig behandeld dient te worden. Volgens verweerder kan dit alleen anders zijn in het geval van zeer bijzondere omstandigheden zoals bijvoorbeeld een acute medische noodsituatie. Dit moet verzoeker onderbouwen met concrete en recente medische informatie. Verzoeker heeft geen informatie overgelegd waaruit een acute medische noodsituatie blijkt. Hij kan zich wenden tot een VBLwaar hij wordt opgevangen en medische zorg krijgt. Overigens heeft verzoeker op grond van artikel 10 van de Vw ook recht op medische zorg als hij geen recht meer heeft op verstrekkingen op grond van de Rva.
7. Verzoeker betwist het standpunt van verweerder. Kort gezegd betoogt verzoeker dat hij vrijwel zeker opnieuw in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw. De beëindiging van de Rva-verstrekkingen zal op korte termijn leiden tot onomkeerbare gevolgen voor zijn psychische gesteldheid en de behandeling van zijn
Hiv-infectie. Het uitblijven van de behandeling leidt tot een medische noodsituatie op korte termijn.
8. Verzoeker heeft gevraagd om vrijstelling van het griffierecht. Hij heeft daarbij gegevens verstrekt over zijn inkomsten. Het verzoek wordt toegewezen.
Oordeel voorzieningenrechter
9. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van aan de ene kant het belang van de verzoeker dat een onverwijlde
voorziening wordt getroffen en aan de andere kant het belang van verweerder bij de onmiddellijke uitvoering van het besluit.
10. De voorzieningenrechter overweegt dat op korte termijn een beslissing op de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw is te verwachten. Het gaat daarbij niet om een eerste aanvraag en er heeft in het verleden al een inhoudelijke beoordeling plaatsgevonden. Gelet op het BMA-advies van [datum 2] valt niet uit te sluiten dat er door de INDpositief op deze aanvraag wordt beslist. Verzoeker heeft in dat geval weer recht op opvang en verstrekkingen op grond van de Rva. Uit het vonnis van de politierechter volgt dat verzoeker moet voldoen aan de hem bij zijn veroordeling opgelegde bijzondere voorwaarden zoals begeleiding door de reclassering en de GGZ in Amsterdam met als doel hem op het rechte pad te houden. Als hij hieraan niet voldoet, kan verzoekers voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer worden gelegd. De begeleiding door de reclassering, de GGZ en het COa Amsterdam is inmiddels tot stand gekomen en loopt, gezien de overgelegde stukken, naar behoren. Het is naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarom niet in het belang van verzoeker dat het hulpverleningstraject in Amsterdam tijdelijk wordt onderbroken totdat op de aanvraag om uitstel van vertrek is beslist.
11. Gelet op dit samenstel van omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat de belangen van verzoeker bij het continueren van de opvang en begeleiding gedurende de aanvraag om uitstel van vertrek zwaarder dienen te wegen dan de belangen van verweerder bij een onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit.
12. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit schorsen en verweerder opdragen verzoeker te behandelen als ware hem uitstel van vertrek verleend totdat de IND op de aanvraag van verzoeker op grond van artikel 64 van de Vw heeft beslist.
13. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en
1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 534,-, en een wegingsfactor 1).