ECLI:NL:RBDHA:2021:3961

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2021
Publicatiedatum
20 april 2021
Zaaknummer
09/069999-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door negeren van verkeerslicht

Op 8 april 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 18 oktober 2018 te Katwijk. De verdachte, bestuurder van een auto, negeerde een rood verkeerslicht en kwam in botsing met een fietser, waardoor deze zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn snelheid had verminderd vanwege de laagstaande zon, maar niet voldoende had geanticipeerd op de verkeerssituatie. De officier van justitie had een veroordeling op basis van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW) geëist, maar de rechtbank sprak de verdachte vrij van dit primair ten laste gelegde feit. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan het veroorzaken van gevaar op de weg, wat in strijd was met artikel 5 van de WVW. De rechtbank legde een taakstraf van 20 uur op, met een proeftijd van twee jaar, en hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het lange tijdsverloop sinds het ongeval.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/069999-20
Datum uitspraak: 8 april 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
Geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 25 maart 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.P. Tuinenburg en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. B.J. Bouwmeester naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 oktober 2018 te Katwijk als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de Hoorneslaan zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
- is gaan rijden terwijl hij daaraan voorafgaand heeft nagelaten te eten en/of heeft nagelaten zijn bloedsuikerspiegel te controleren en/of (vervolgens)
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse, immers werd het zicht (ernstig)
belemmerd door de laagstaande zon en/of (vervolgens)
- heeft gereden met een gelet op de verkeersveiligheid en/of verkeerssituatie ter plaatse te hoge snelheid en/of (vervolgens)
- een voor zijn rijrichting bestemd rood licht uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd en/of
(vervolgens)
- zijn motorrijtuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht tengevolge waarvan hij met zijn
motorrijtuig in botsing is gekomen met een op een fietsoversteekplaats overstekende fietsster, waardoor een ander te weten die fietsster (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een wervelbreuk lenden en/of een (aantal) ribfractu(u)r(en) en/of een (onder)beenfractuur en/of een (grote)teenfractuur en/of een scheurwond van het linker oor en/of een trauma van het hoofd en/of een (aantal) botbreuken van middenvoetsbeetjes en tenen en/of ontwrichting rechter duim, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 18 oktober 2018 te Katwijk als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de Hoorneslaan, als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte aldaar,
- is gaan rijden terwijl hij daaraan voorafgaand heeft nagelaten te eten en/of heeft nagelaten zijn bloedsuikerspiegel te controleren en/of (vervolgens)
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse, immers werd het zicht (ernstig) belemmerd door de laagstaande zon en/of (vervolgens)
- heeft gereden met een gelet op de verkeersveiligheid en/of verkeerssituatie ter plaatse te hoge snelheid en/of (vervolgens)
- een voor zijn rijrichting bestemd rood licht uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd en/of
(vervolgens)Rens
- zijn motorrijtuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht tengevolge waarvan hij met zijn
motorrijtuig in botsing is gekomen met een op een fietsoversteekplaats overstekende fietsster, waardoor een ander te weten die fietsster (genaamd [slachtoffer] )letsel heeft bekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Op 18 oktober 2018 heeft op de Hoorneslaan te Katwijk een aanrijding plaatsgevonden tussen enerzijds een personenauto die werd bestuurd door de verdachte en anderzijds een fiets bestuurd door [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). [2] [slachtoffer] kwam vanuit de oversteekplaats voor voetgangers en fietsers die gelegen is ter hoogte van de op de rijbaan van de Hoorneslaan haaks staande Nolenstraat, in de richting van de Hensiusstraat. De oversteekplaats is geregeld middels een verkeerslichtinstallatie. De verdachte reed op de rijbaan van de Hoorneslaan vanuit de Melkweg en in de richting van de Doctor W. Dreesstraat. De toegestane maximumsnelheid ter plaatse bedroeg 50 kilometer per uur. Tijdens het oversteken van de oversteekplaats is de verdachte met zijn auto in botsing gekomen met de fiets van [slachtoffer] . [3] [slachtoffer] heeft als gevolg van deze aanrijding drie ribbreuken, een wervelbreuk lenden, een breuk van het onderbeen, een botbreuk in de grote teen, een scheurwond in het linker oor, botbreuken van middenvoetsbeentjes en een tweetal tenen, een hoofdtrauma en een ontwrichting van de rechterduim opgelopen. [4]
Vanwege het ontbreken van remsporen op het wegdek was het maken van een snelheidsberekening niet mogelijk. Ook de roodlichtnegatie en de lengte van de geelfase van de verkeerslichten konden niet worden vastgesteld, omdat ten tijde van het ongeluk geen enkele verkeerslichteninstallatie in Katwijk was gekoppeld aan een kwaliteitscentrale.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte schuld heeft aan de aanrijding, in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994), dan wel of door zijn gedragingen gevaar of hinder is veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW 1994.
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende aangevoerd. Zowel het slachtoffer als diverse getuigen verklaren dat de verdachte een voor hem rood uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd. Daarbij komt dat de verdachte zich mede door de suikerziekte waaraan hij lijdt en de laagstaande zon op het moment van de aanrijding had moeten realiseren dat het een gevaarlijke verkeerssituatie betrof die extra voorzichtigheid vergde. Aangezien de verdachte de situatie ter plaatse kende, het zicht op het kruispunt door het zonlicht werd belemmerd en een hoge bloedsuikerspiegel een negatieve invloed kan hebben gehad op de scherpte van het zicht van de verdachte, rustte op de verdachte een grotere zorgplicht die hem ervan had moeten weerhouden om de auto te besturen zonder zijn bloedsuikerspiegelwaarde na te gaan, althans om de oversteekplaats in één keer door te rijden. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gedrag van de verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend kan worden gekwalificeerd.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde bepleit. Daartoe heeft hij, kort en zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd. Uit de verklaringen van de verdachte blijkt dat geen sprake is van het welbewust nemen van onaanvaardbare risico’s. Hij verklaart niet door een rood maar door een oranje stoplicht te zijn gereden. Hoewel getuige [getuige 1] verklaart een rood stoplicht te hebben waargenomen, was er op dat moment sprake van een laagstaande zon en zijn er in dit geval geen objectieve gegevens beschikbaar om de kleur van het stoplicht vast te stellen. Daarnaast verklaart de verdachte dat hij in verband met de laagstaande zon zijn snelheid heeft aangepast naar 30 à 40 kilometer per uur, hetgeen wordt bevestigd door de verklaring van de getuige [getuige 1] die op het moment van de aanrijding in een auto achter de auto van de verdachte reed. Verder is gebleken dat er met zijn bloedsuikerspiegel niets aan de hand was, het zonneklepje van de auto naar beneden was geklapt om de laagstaande zon te weren en dat de verdachte hard heeft geremd zodra hij de overstekende fietser zag. Er is daarom geen sprake van schuld aan de zijde van de verdachte. Voor bewezenverklaring van een overtreding van 5 WVW 1994 ontbreekt volgens de raadsman de vereiste zekere mate van concreet gevaarscheppend gedrag.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
3.3.1
De bewijsmiddelen
Uit het proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse (hierna: VOA) volgt dat de stand van de zon de verdachte mogelijk gehinderd heeft om het voor hem geldende verkeerslicht waar te kunnen nemen. [5]
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat zij op donderdag 18 oktober 2018 met haar fiets reed over de Hoorneslaan te Katwijk. Zij reed door tot de fietsersoversteekplaats, tussen de Nolenstraat en de Heinsiuslaan. Zij moest stoppen voor het
rode verkeerslicht en stond te wachten tot het licht op groen ging. Toen haar licht op groen stond is zij overgestoken. Ze kan zich vanaf dat moment alleen nog een flits in haar ooghoek herinneren. Daarna lag ze in een ambulance. [6]
Getuige [getuige 1] heeft tegenover de politie verklaard dat zij achter de auto reed die bij de aanrijding betrokken raakte. Op dat moment stond de zon erg laag en was het zicht verminderd. Zij zag dat de verkeerslichten bij de oversteekplaats van de Heinsiusstraat en de Nolenstraat op rood stonden voor de auto’s die op Hoorneslaan reden. Vervolgens zag zij dat de auto die vóór haar reed geen vaart minderde om te stoppen voor dit rode verkeerslicht en door dit rode licht reed. [getuige 1] denkt dat deze auto hierbij een snelheid van ongeveer 30 é 40 kilometer per uur had. [7]
Getuige [getuige 2] heeft tegenover de politie verklaard dat zij vlak vóór de aanrijding op haar fiets reed parallel naast de Hoorneslaan in de richting Boulevard. Op het moment dat zij op de oversteekplaats aankwam zag zij dat het verkeerslicht voor verkeer op de Hoorneslaan richting Boulevard op rood stond, dat er vanuit de richting van de Boulevard auto's aan kwamen rijden, en dat de voorste auto hiervan niet stopte voor het verkeerslicht. [8]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn zicht werd belemmerd door een laagstaande zon en dat hij om die reden zijn snelheid heeft gematigd naar 30 à 40 kilometer per uur. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij lijdt aan diabetes en dat hij hier met aandacht mee omgaat door op gezette tijden te eten, zijn medicatie te nemen, zijn bloedsuikerspiegel te controleren en zich regelmatig door medisch deskundigen te laten controleren. [9]
3.3.2
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij aan [slachtoffer] letsel werd toegebracht. De rechtbank kwalificeert de aard van het letsel als zwaar lichamelijk letsel.
De volgende vraag die moet worden beantwoord is of de verdachte schuld heeft aan dit verkeersongeval. Bij de beoordeling of sprake is van artikel 6 WVW, dus of er op zijn minst genomen sprake is van aanmerkelijke onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid, komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de verdachte voorafgaand aan het benaderen van de oversteekplaats zijn snelheid heeft geminderd naar 30 à 40 kilometer per uur, omdat zijn zicht (ernstig) werd belemmerd door een laagstaande zon. Hiervan uitgaande is de verdachte met geminderde snelheid de oversteekplaats genaderd en opgereden. Vervolgens heeft hij een rood stoplicht genegeerd waarbij de verdachte aangeefster [slachtoffer] heeft aangereden. Dat de verdachte - zoals hij zelf heeft verklaard - door een oranje licht is gereden acht de rechtbank niet aannemelijk nu twee getuigen, die zicht hadden op het desbetreffende stoplicht verklaren dat zijhebben gezien dat de verdachte door rood licht is gereden. Bovendien stroken deze verklaringen met de aangifte van [slachtoffer] , waarin zij heeft verklaard dat zij de oversteekplaats pas over is gaan fietsen toen haar stoplicht op groen stond.
Niet is komen vast te staan dat de bloedsuikerspiegel van de verdachte ten tijde van de aanrijding een afwijkende waarde had of dat zijn rijvaardigheid in verband met zijn suikerziekte negatief werd of kon worden beïnvloed.
Uit het geheel van handelen volgt naar het oordeel van de rechtbank niet, zoals de officier van justitie heeft geconcludeerd, dat sprake is geweest van roekeloos rijgedrag, zeer onvoorzichtig rijgedrag, noch van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag als bedoeld in artikel 6 WVW. Derhalve is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan artikel 5 WVW. Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen volgt dat de verdachte in reactie op de (ernstige) belemmering van zijn zicht als gevolg van de laagstaande zon weliswaar zijn snelheid heeft verminderd, maar niet dat hij zich heeft vergewist dat hij in weerwil van de laagstaande zon tijdig kon anticiperen op overige weggebruikers en het rode verkeerslicht heeft genegeerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte hiermee gevaar en hinder op de weg veroorzaakt.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
hij op 18 oktober 2018 te Katwijk als bestuurder van een auto, daarmee rijdende op de weg, de Hoorneslaan, als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte aldaar,
- onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse, immers werd het zicht (ernstig) belemmerd door de laagstaande zon en vervolgens
- een voor zijn rijrichting bestemd rood licht uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd en vervolgens
- zijn motorrijtuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht tengevolge waarvan hij met zijn
motorrijtuig in botsing is gekomen met een op een fietsoversteekplaats overstekende fietsster, waardoor die fietsster (genaamd [slachtoffer] ) letsel heeft bekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen op te leggen voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaar.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat rekening moet worden gehouden met het lange tijdsverloop en de impact daarvan op de verdachte, met de beperkte financiële middelen waardoor een taakstraf boven een geldboete de voorkeur heeft, en met het ontbreken van soortgelijke feiten op het strafblad van de verdachte.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft als bestuurder van een auto een verkeersongeval veroorzaakt doordat hij onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse en door het rode licht is gereden. Hierdoor is hij tegen het fietsende slachtoffer gebotst, waardoor zij ernstig letsel heeft opgelopen.
De rechtbank heeft ter terechtzitting kunnen waarnemen dat de verdachte, die uiteraard nooit de bedoeling heeft gehad een verkeersongeval te veroorzaken, nog steeds gebukt gaat onder het besef van de gevolgen van zijn gedrag. Zijn spijt en berouw maakten een oprechte indruk.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 februari 2021 betreffende de verdachte. Daarin heeft de rechtbank niets aangetroffen dat in strafverzwarende zin zou moeten meewegen.
De rechtbank zal aan de verdachte, gelet op de vrijspraak van het primair ten laste gelegde, een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie geëist.
De rechtbank houdt bij de modaliteit van de straf rekening met de beperkte financiële middelen van de verdachte. De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte van de straf rekening gehouden met de straffen die doorgaans voor overtreding van artikel 5 van de WVW 1994 worden opgelegd.
Verder houdt de rechtbank rekening met het feit, dat het ongeval twee en een half jaar geleden heeft plaatsgevonden. Daarmee is de redelijke termijn in deze zaak zonder aanwijsbare goede reden overschreden met een half jaar, hetgeen dient te leiden tot strafvermindering. Alles afwegende acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke taakstraf van 20 uur met een proeftijd van twee jaar passend en geboden.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht;
- 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hiervoor onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de duur van 20 (twintig) UREN;
beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 10 (tien) dagen;
bepaalt dat deze straf, niet zal worden tenuitvoergelegd, onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.S. Avendaño Canto, voorzitter,
mr. S.W.E. de Ruiter, rechter,
mr. D.C. Laagland, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L. Prosperini, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 april 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018281776, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, basisteam Katwijk, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 64), alsmede het aanvullend proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1500-2018281776-16, van de politie eenheid Den Haag, dienst regionale recherche, afdeling specialistische ondersteuning, team forensische opsporing (twee pagina’s, niet doorgenummerd).
2.Proces-verbaal van aanrijding van 16 juli 2019, p. 4-5.
3.Proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse van 17 december 2018, p. 17.
4.Een geschrift, zijnde een letselbeschrijving van 21 november 2018, p. 58.
5.Proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse van 17 december 2018, p. 18.
6.Proces-verbaal van aangifte van 26 oktober 2018, p. 54.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige van 18 oktober 2018, p. 41.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige van 10 oktober 2018, p. 41. De rechtbank gaat ervan uit dat de datering van dit proces-verbaal op een verschrijving berust, aangezien het verhoor volgens het proces-verbaal op 18 oktober 2018 heeft plaatsgevonden.
9.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 25 maart 2021.