ECLI:NL:RBDHA:2021:3948
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering machtiging tot voorlopig verblijf voor familieleden van referent in het kader van vreemdelingenrecht
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers, die de Eritrese nationaliteit bezitten, beroep ingesteld tegen de ongegrondverklaring van hun bezwaar tegen de weigering van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om hen een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen. De eisers, die de zussen en broer zijn van de referent, hebben op 5 december 2018 mvv's aangevraagd voor het verblijfsdoel 'familie en gezin'. Deze aanvragen werden echter afgewezen bij besluit van 16 mei 2019. Het bestreden besluit, dat op 12 oktober 2020 werd genomen, verklaarde het bezwaar van eisers ongegrond, met de overweging dat de aanvragen van hun ouders ook waren afgewezen en dat zij hun familieleven buiten Nederland konden voortzetten.
De behandeling van het beroep vond plaats op 24 februari 2021, waarbij eisers werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde, mr. A.W.M. van de Wouw, en de staatssecretaris door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting waren ook de referent en een tolk aanwezig. De rechtbank oordeelde dat er geen strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat eisers niet van hun ouders worden gescheiden. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak met zaaknummer AWB 20/7973 het beroep van de ouders van eisers ook ongegrond verklaard.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 maart 2021, en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.