4.2De rechtbank stelt vast dat verweerder bij de verrichte beoordeling een doorslaggevend gewicht heeft toegekend aan de verklaring van referent dat hij niet mee zou gaan met eiser als aan eiser verblijf in Nederland zou worden geweigerd. Noch uit het arrest Chavez-Vilchez, noch uit de verdere rechtspraak van het Hof volgt dat de feitelijke keuze die een kind zou maken bij een gedwongen vertrek van zijn ouder daarbij dermate bepalend is. Verweerder had bij de beoordeling van die verklaring van referent ook moeten betrekken dat de biologische moeder van referent in Nederland woont, door wie referent is opgevoed en waarmee hij zijn hele leven heeft samengewoond. Van referent kan in die omstandigheden niet worden verlangd dat hij zou verklaren eiser te volgen mocht eiser gedwongen worden Nederland te verlaten. Verweerder kan ook niet worden gevolgd in het ter zitting ingenomen standpunt dat in het bestreden besluit aan de verklaring van referent geen doorslaggevend gewicht zou zijn toegekend. Verweerder stelt in het bestreden besluit immers dat uit de verklaring van referent blijkt dat hij niet zo afhankelijk van eiser is, dat referent genoodzaakt is eiser te volgen naar Marokko mocht eiser worden gedwongen Nederland te verlaten. En voor zover al aangenomen kan worden dat verweerder hieraan geen doorslaggevend belang heeft toegekend, dan toch in ieder geval, gelet op het voorgaande, een te groot belang. De beroepsgrond slaagt.
5. Reeds op grond van het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. Verweerder heeft het besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen op bezwaar met inachtneming van deze uitspraak. Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden tegen het bestreden besluit geen bespreking meer.
6. De rechtbank zal aan verweerder geen termijn opleggen waarbinnen verweerder een nieuw besluit moet nemen, gelet op het volgende. Ter zitting is, naar aanleiding van een mededeling van verweerder en een verklaring van eisers echtgenote, gebleken dat eiser en referent niet meer in hetzelfde huis wonen en dat referent bij zijn oma van vaders zijde woonachtig is. Verweerder zal bij het nemen van een nieuwe beslissing deze situatie nader dienen te onderzoeken en betrekken.
7. Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb gelast de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.
8. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten die eiser heeft gemaakt stelt de rechtbank vast op € 1.068,- (1 punten voor het beroepschrift en 1 punt voor aanwezigheid ter zitting, wegingsfactor 1, met een waarde van € 534,- per punt).
Verzoek om een voorlopige voorziening
9. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
10. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
11. Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb gelast de voorzieningenrechter dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.
12. De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 534,- (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1).