ECLI:NL:RBDHA:2021:3919

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
C/09/609269 / JE RK 21-646
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een pasgeboren baby

In deze zaak heeft de kinderrechter op 30 maart 2021 uitspraak gedaan over de machtiging tot uithuisplaatsing van een pasgeboren baby, hierna te noemen [minderjarige]. De moeder van [minderjarige] heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en is belast met het ouderlijk gezag. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 18 maart 2021 een verzoekschrift ingediend voor de uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleegzorgvoorziening, omdat de moeder moeilijk te bereiken is en er zorgen zijn over haar psychische gesteldheid. De kinderrechter heeft eerder op 18 maart 2021 al een spoedmachtiging verleend voor de uithuisplaatsing van [minderjarige] tot 1 april 2021.

Tijdens de zitting op 30 maart 2021 is de situatie van de moeder besproken. De moeder heeft aangegeven dat zij bereid is om mee te werken aan hulpverlening en dat de vader van [minderjarige] in beeld is. Echter, de kinderrechter heeft geconstateerd dat de moeder sinds medio januari 2021 uit het zicht van de hulpverleningsinstanties is geraakt en dat er zorgen zijn over haar financiële situatie en psychische gezondheid. De kinderrechter heeft de belangen van [minderjarige] vooropgesteld en geconcludeerd dat er voldoende gronden zijn voor de machtiging tot uithuisplaatsing.

De kinderrechter heeft besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlenen voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, van 1 april 2021 tot 15 april 2021. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. A.J. Japenga, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. E.P.M. van der Hoorn als griffier. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/609269 / JE RK 21-646
Datum uitspraak: 30 maart 2021

Beschikking van de kinderrechter

Machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 18 maart 2021 ingekomen verzoekschrift van:

de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, hierna te noemen: de Raad,

betreffende:
-
[minderjarige]geboren op [geboortedag] 2021 te [geboorteplaats] (België),
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw] hierna te noemen: de moeder,zonder vaste of bekende woon- of verblijfplaats,

advocaat: mr. S. Karami, te Amsterdam,

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

Bij beschikking d.d. 18 maart 2021 van de kinderrechter in deze rechtbank is [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg van 18 maart 2021 tot 1 april 2021. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden tot deze zitting.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikking d.d. 18 maart 2021;
- het verzoekschrift d.d. 18 maart 2021 van de Raad;
- de e-mail met bijlage d.d. 30 maart 2021 van de gecertificeerde instelling.
Op 30 maart 2021 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat (via een telefonische verbinding);
- [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling (via een telefonische verbinding);
- [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad.

Feiten

  • De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
  • [minderjarige] verblijft feitelijk in een voorziening voor pleegzorg.
  • Bij beschikking van 26 januari 2021 van de kinderrechter in deze rechtbank is het (toen nog ongeboren) kind voorlopig onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling tot 15 april 2021.
  • Voor de beoordeling over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter verwijst de kinderrechter naar de beschikking van 18 maart 2021.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot machtiging om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Het is lastig om in contact te komen met de moeder. Een uithuisplaatsing van [minderjarige] in het vrijwillig kader is niet wenselijk, daar de moeder wisselend is in haar mening over de uithuisplaatsing. De afspraken met de hulpverlening worden niet nagekomen. Daarbij is de rol van de vader in het leven van [minderjarige] onduidelijk. De Raad heeft ter zitting aangeven dat een onderzoek zal plaatsvinden naar een beëindiging van het gezag van de moeder.
De gecertificeerde instelling schaart zich achter het verzoek van de Raad en heeft ter zitting naar voren gebracht dat de afgelopen maanden regelmatig getracht is om in contact te komen met de moeder. De moeder heeft aangegeven dat zij geen bemoeienis van de gecertificeerde instelling wenst met betrekking tot [minderjarige] . Dit in verband met het feit dat het gezag van de moeder over haar kinderen, [minderjarigen] reeds is beëindigd. Op 26 maart 2021 is er sinds lange tijd weer een gesprek geweest tussen de gecertificeerde instelling en de moeder. Daarbij heeft de moeder verteld dat zij de afgelopen maanden op verschillende plekken verbleef en een zwervend bestaan heeft geleid. De situatie van de moeder is zorgelijk. De verhalen die de moeder verteld komen verward en tegenstrijdig over. Het is van belang dat de moeder behandeling krijgt voor haar psychische problematiek. De moeder heeft geen vaste woon- of verblijfplaats, geen financiële middelen en geen ziektekostenverzekering. De moeder heeft aangegeven zeer afwijzend tegenover de betrokkenheid van de vader in het leven van [minderjarige] te staan. Er dient gekeken te worden naar hoe het contact tussen de moeder en [minderjarige] veilig en rustig vormgegeven kan worden.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzochte en daartoe het volgende aangevoerd. Het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing dient te worden afgewezen, daar de moeder welwillend is om mee te werken aan een uithuisplaatsing van [minderjarige] in het vrijwillig kader. Hierdoor is er geen sprake van spoedeisendheid. Het betreft een andere situatie dan de situatie van de twee andere kinderen van de moeder. De vader van [minderjarige] is in beeld en wil betrokken worden in zijn leven. Ondanks dat de moeder angstig is in het contact met de hulpverlening omdat haar andere kinderen niet meer bij haar wonen, wenst zij haar medewerking te verlenen aan de hulpverlening. Het onderzoek naar een gezag beëindigende maatregel is, gezien de jonge leeftijd van [minderjarige] , te voorbarig.
De moeder heeft hierop desgevraagd aangevuld dat zij haar zoon heel erg mist. Het gaat goed met de moeder. Zij heeft een verblijfplaats en is op zoek naar een vaste woonplek. De moeder heeft een baan gevonden en heeft zich aangemeld bij de GGZ. Zij werkt mee aan alle hulpverlening en de vader van [minderjarige] is in beeld. De moeder wil een nieuwe kans en niet beoordeeld worden op haar verleden. Zij vindt het belangrijk dat zij omgang heeft met [minderjarige] .

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn.
Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt. Sinds medio januari 2021 is de moeder uit het zicht van de hulpverleningsinstanties geraakt. In deze periode is het dan nog ongeboren kind voorlopig onder toezicht gesteld. Op 18 maart 2021 is de moeder getraceerd in België en is een (spoed)machtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg. Aldaar wordt hem de benodigde veiligheid en rust geboden. De gecertificeerde instelling heeft te kennen gegeven dat de moeder ambivalent is in het contact met de hulpverleningsinstanties. De moeder heeft geen vaste woon- of verblijfplaats, beschikt niet over (voldoende) financiële middelen en er bestaan zorgen omtrent haar psychische gesteldheid. Ter zitting is door en namens de moeder aangegeven dat zij openstaat voor de hulpverlening, bereidwillig is om hieraan mee te werken en dat de vader van [minderjarige] in beeld is. De komende periode dient duidelijkheid te ontstaan over de vraag of en zo ja op welke termijn de moeder, gelet op haar belaste voorgeschiedenis, de verzorging en opvoeding van [minderjarige] weer op zich kan nemen.
Voorgaande overwegingen leiden ertoe dat een machtiging uithuisplaatsing voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling gepast en geboden is gezien de bestaande onduidelijkheid op meerdere levensgebieden van de moeder.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
machtigt William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 1 april 2021 tot 15 april 2021, zijnde de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2021 door mr. A.J. Japenga, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.P.M. van der Hoorn als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 15 april 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.