In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een executiegeschil tussen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Financiën, Directoraat-Generaal Belastingdienst. De eisers hebben in het verleden te maken gehad met aanslagen van de Belastingdienst op basis van informatie over buitenlandse bankrekeningen, verkregen via de Belgische autoriteiten. De Belastingdienst heeft hen herhaaldelijk verzocht om informatie over deze rekeningen, maar eisers hebben ontkend dat zij rekeningen bij de KB Lux bank aanhielden. In een kortgedingprocedure zijn eisers veroordeeld om binnen een bepaalde termijn informatie te verstrekken, met een dwangsom van € 5.000 per dag voor elke dag dat zij niet aan deze veroordeling voldeden, tot een maximum van € 1.500.000.
Eisers hebben tegen deze veroordeling hoger beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat zij niet tijdig hebben voldaan aan de hoofdveroordeling. De rechtbank stelt vast dat eisers niet de nodige inspanningen hebben geleverd om de gevraagde informatie te verkrijgen, ondanks dat zij al sinds 2002 op de hoogte waren van de verzoeken van de Belastingdienst. De rechtbank concludeert dat eisers de maximale dwangsom hebben verbeurd en wijst hun vorderingen af. De rechtbank veroordeelt eisers in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.782, te vermeerderen met wettelijke rente.
De uitspraak is gedaan door mr. L. Alwin op 14 april 2021.