ECLI:NL:RBDHA:2021:3864

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
NL20.20062
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende motivering van besluit tot afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser, van Libische nationaliteit, had een aanvraag ingediend die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het besluit van de verweerder niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank constateerde dat het besluit en het voornemen onduidelijk waren opgebouwd, waardoor niet duidelijk was welk standpunt de verweerder ten aanzien van de relevante elementen innam. Dit leidde tot de conclusie dat de rechtbank niet haar taak kon vervullen om door nadere vraagstelling duidelijkheid te krijgen over de standpunten van de verweerder, waar deze duidelijkheid in het besluit ontbrak.

De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet zorgvuldig had gehandeld en niet voldoende had gemotiveerd waarom bepaalde elementen van het relaas van eiser niet geloofwaardig waren. De rechtbank wees erop dat de verweerder niet had ingegaan op de argumenten van eiser en dat de motivering van de afwijzing niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en duidelijke motivering van besluiten in het bestuursrecht, vooral in zaken die betrekking hebben op asielaanvragen, waar de rechten van individuen op het spel staan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.20062

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.F. Kiers),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.D.G. van IJzendoorn).

Procesverloop

Bij besluit van 29 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen C. Kabro. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser stelt van Libische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
3. Volgens verweerder bevat het relaas van eiser de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Eiser heeft zich kandidaat gesteld;
3. De veiligheidsdienst is het familiehuis van eiser binnengevallen en heeft eiser met de dood bedreigd;
4. Eiser wordt gezocht door de veiligheidsdienst.
Verweerder acht de elementen 1 en 2 geloofwaardig maar de elementen 3 en 4 niet.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het besluit niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd waarom element 3 en 4 niet geloofwaardig zijn. Het besluit is daarmee genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank is als volgt tot dat oordeel gekomen.
4.1
Het besluit en het voornemen zijn dermate onduidelijk opgebouwd en geredigeerd, dat het de rechtbank niet (steeds) duidelijk is welk standpunt verweerder ten aanzien van welke relevante elementen, of onderdelen daarvan, inneemt. Ofschoon op een zitting aan partijen kan worden gevraagd om hun standpunten nog eens toe te lichten of te verduidelijken, acht de rechtbank het niet haar taak om door nadere vraagstelling duidelijkheid te krijgen over die standpunten en argumenten van verweerder waar die duidelijkheid in het besluit op grote schaal ontbreekt. Reeds hierom is het besluit niet deugdelijk gemotiveerd.
4.2
De rechtbank wijst verder nog op het volgende.
Verweerder werpt eiser in het kader van element 3 tegen dat hij niet heeft aangegeven waaruit blijkt dat het om een inval van de veiligheidsdienst ging. Aan eiser wordt verder tegengeworpen dat niet duidelijk is waarom zijn broer is vrijgelaten en evenmin duidelijk is waarom eisers administratie zou zijn meegenomen. Niet is in geschil dat eiser hierover niet is bevraagd. Dat het aan eiser is om zijn relaas aannemelijk te maken, zoals verweerder betoogt, is op zich juist. Maar eiser heeft uit de vragen die hem over deze onderwerpen wél expliciet zijn gesteld, waarbij de rechtbank verwijst naar de pagina’s 6, 7 en 12 van het rapport van nader gehoor, niet hoeven begrijpen dat hij zelfstandig moest verklaren over de punten die hem door verweerder zijn tegengeworpen. Niet alleen brengt dit mee dat het besluit in zoverre onzorgvuldig is voorbereid, ook is daarmee niet deugdelijk gemotiveerd waarom element 3 niet geloofwaardig is. Verder heeft eiser in de zienswijze wel gereageerd op deze tegenwerpingen van verweerder, maar gaat verweerder daar in het bestreden besluit niet inhoudelijk op in, zodat het standpunt van verweerder over element 3 ook in zoverre niet deugdelijk is gemotiveerd.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich weliswaar op het standpunt heeft gesteld dat element 4 ongeloofwaardig is, maar onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe zij tot dit standpunt is gekomen. In het voornemen neemt verweerder geen duidelijk standpunt in over de geloofwaardigheid van het posten van berichten op sociale media, wat volgens eiser de reden zou zijn geweest dat hij door de veiligheidsdienst wordt gezocht. Weliswaar overweegt verweerder dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het doen van uitingen, maar onder het kopje element 4 verbindt verweerder daar geen duidelijke conclusie aan. Onder het kopje vluchtelingschap wordt weliswaar gesteld dat niet geloofwaardig is geacht dat eiser opposant is, maar de motivering daarvan is naar het oordeel van de rechtbank dus niet gegeven.
Ook gaat verweerder niet inhoudelijk in op wat eiser in de zienswijze heeft aangevoerd ten aanzien van de vraag waarom de veiligheidsdienst hem na 4 jaar nog steeds op de hielen zou zitten en volstaat ten onrechte op dit punt met een verwijzing naar het voornemen (zie pagina 5, 3e alinea van boven, van het bestreden besluit).
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2021 door
mr. J.F.M.J. Bouwman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.P. de Zwart, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.