Op 15 april 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak SGR 20/3720, waarin eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. N. El Moussaoui, in beroep ging tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een betaalspecificatie van 30 december 2019, waarin een bedrag van € 177,16 aan kosten van bewindvoering was verrekend met de toegekende bewindvoeringskosten. Het college had op 6 mei 2020 het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de betaalspecificatie herroepen, met toezegging van nabetaling van € 491,03. Echter, het verzoek om vergoeding van de proceskosten in de bezwaarprocedure werd afgewezen.
Eiser stelde dat het college niet volledig tegemoet was gekomen aan zijn bezwaar, maar de rechtbank oordeelde dat het bezwaar enkel betrekking had op de uitkeringsspecificatie van december 2019. De rechtbank concludeerde dat het college volledig aan het bezwaar had voldaan door de onjuiste verrekening terug te draaien. Eiser's argumenten over eerdere maanden werden als irrelevant beschouwd, omdat deze niet in het ingediende bezwaar waren opgenomen.
Daarnaast betoogde eiser dat de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarprocedure niet vergoed waren. De rechtbank oordeelde dat het indienen van bezwaar en het voeren van juridische procedures tot de taak van de bewindvoerder behoort, en dat de bewindvoerder in dit geval niet gelijkgesteld kan worden met een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, omdat het salaris van de bewindvoerder ook bedoeld is om de kosten van procederen te dekken. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond.