ECLI:NL:RBDHA:2021:3805

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2021
Publicatiedatum
16 april 2021
Zaaknummer
09/174522.20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijke aanrijding door rijden onder invloed en zonder rijbewijs

Op 16 april 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 juli 2020 een fatale aanrijding heeft veroorzaakt. De verdachte, die onder invloed van alcohol en zonder rijbewijs reed, heeft een 17-jarige fietser aangereden op de Broekpolderlaan in Honselersdijk. De fietser raakte zwaargewond en overleed de volgende dag aan zijn verwondingen. De verdachte is na de aanrijding doorgereden en heeft geweigerd mee te werken aan een ademanalyse. Tijdens de rechtszitting zijn de feiten en omstandigheden rondom het ongeval besproken, evenals de gedragingen van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan meerdere overtredingen van de Wegenverkeerswet, waaronder het rijden zonder rijbewijs en het rijden onder invloed van alcohol. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van drie jaar op, evenals een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vijf jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 90/174622-20
Datum uitspraak: 16 april 2021
Tegenspraak
(Vonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] [geboorteland] ),
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 9 oktober 2020 (pro forma), 6 januari 2021 (pro forma) en 2 april 2021 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Ariese, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. T. Koçabas, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 5 juli 2020 te Honselersdijk, gemeente Westland als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de Broekpolderlaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte, aldaar
- heeft gereden zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde en/of
- heeft gereden terwijl hij onder invloed was van alcohol en/of verdovende middelen en/of (vervolgens)
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid ter plaatse en/of (vervolgens)
- de snelheid van het motorrijtuig niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en vrij was en/of (vervolgens) een voor hem rijdende fietser, te weten [slachtoffer] , van achteren heeft aangereden, waardoor een ander te weten die fietser ( [slachtoffer] ) werd gedood,
terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van de genoemde wet;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen warden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 05 juli 2020 te Honselerdijk, gemeente Westland, als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de Broekpolderlaan als volgt heeft gehandeld:
- daar heeft gereden zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde en/of
- heeft gereden terwijl hij onder invloed was van alcohol en/of verdovende middelen en/of (vervolgens)
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid ter plaatse en/of (vervolgens)
- de snelheid van het motorrijtuig niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en vrij was en/of (vervolgens) een voor hem rijdende fietser, te weten [slachtoffer] , van achteren heeft aangereden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
dat hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Honselersdijk, gemeente Westland op/aan Broekpolderlaan, op of omstreeks 5 juli 2020 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
3.
hij op of omstreeks 5 juli 2020 te Honselersdijk, gemeente Westland, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een auto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te-geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
4.
hij op of omstreeks 5 juli 2020 te Honselersdijk, gemeente Westland als bestuurder van een motorrijtuig (auto) heeft gereden op de weg, Broekpolderlaan, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 5 juli 2020, omstreeks 04:30 uur, heeft een aanrijding plaatsgevonden op de Broekpolderlaan te Honselersdijk, gemeente Westland. Hierbij is een personenauto van achteren tegen een fietser aangereden. De verdachte was de bestuurder van de personenauto en [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) was de fietser. Door de aanrijding is het slachtoffer zwaargewond geraakt en de volgende dag aan zijn verwondingen overleden.
In deze zaak gaat het in de eerste plaats om de vraag of, en zo ja in welke mate, het ongeval aan de verdachte kan worden verweten. De rechtbank moet hierbij beoordelen of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994), waarbij beoordeeld moet worden of het handelen van verdachte is aan te merken als zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend. Indien geen sprake is van een overtreding van artikel 6 WVW 1994 is aan de orde of verdachte zich al dan niet schuldig heeft gemaakt aan gevaarzetting in het verkeer in de zin van artikel 5 WVW 1994, zoals subsidiair ten laste is gelegd.
In de tweede plaats dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verdachte ten tijde van het verlaten van de plaats van het ongeval wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij het slachtoffer in hulpeloze toestand achterliet.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de verdachte niet heeft willen meewerken aan een ademanalyse.
Als onderdeel van het eerste feit wordt de verdachte verweten dat hij zonder rijbewijs heeft gereden. De vraag is dus of de verdachte niet bevoegd was een auto te besturen. Dit verwijt wordt hem ook afzonderlijk – in het vierde feit – gemaakt.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 2 april 2021 conform de schriftelijke aantekeningen van het requisitoir gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde. Daarbij heeft de officier ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde het standpunt ingenomen dat er sprake is van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag van verdachte.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat er sprake is van onvoorzichtigheid. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ook ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Hiertoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte de intentie heeft gehad om de plaats van het ongeval te verlaten. Hij verkeerde in een shock en heeft de auto laten doorrollen.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake was van een ‘weigering’ in de zin van artikel 163, tweede lid, WVW 1994. De procedure was onvoldoende in een voor de verdachte begrijpelijke taal uitgelegd, waardoor het mislukken van de ademanalyse niet aan de verdachte kan worden verweten. Bij de uitvoering van de ademanalyse was immers geen tolk betrokken, terwijl nadere uitleg noodzakelijk bleek. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat aan de verdachte geen bevel als bedoeld in artikel 163 , eerste lid WVW 1994 is gegeven, nu hem niet is meegedeeld dat er strafrechtelijke consequenties aan een eventuele weigering verbonden zouden zijn.
Tot slot heeft de raadsman zich ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde, te weten het rijden zonder rijbewijs, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4.
De beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van feit 1:
Bij beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat in het algemeen niet valt te zeggen of één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van genoemde bepaling. Eén moment van onoplettendheid, er bijvoorbeeld in bestaande dat een bestuurder een andere weggebruiker over het hoofd ziet, is onvoldoende voor het aannemen van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994. Ook uit de (aard van de) gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer gedragsregels in het verkeer, kan op zichzelf niet worden afgeleid dat sprake is van dergelijke schuld.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de vraag welke mate van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW 1994 uit van het volgende.
De verdachte is aan de noodlottige rit begonnen terwijl hij te veel alcohol had gedronken om een motorvoertuig te mogen besturen. De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij kort voor het ongeval geen alcohol had genuttigd. Dit is immers niet te rijmen met de constateringen van de politie bij de aanhouding van de verdachte. [verbalisant 1] verklaart in zijn proces-verbaal dat de adem van de verdachte naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank riekte. De verdachte had bloeddoorlopen ogen en in het voertuig waar verdachte in reed, lagen meerdere lege en volle verpakkingen van alcoholhoudende drank. De verdachte was tijdens de aanhouding wispelturig en gedroeg zich agressief. [verbalisant 2] verklaart in zijn proces-verbaal van inverzekeringstelling dat de adem van de verdachte uren na het ongeval, rond 13:00 uur, sterk naar alcoholhoudende drank rook – ruim acht uur later. Zijn gezicht was licht bezweet en de ogen waren nog bloeddoorlopen. Dit wijst erop dat de verdachte een aanzienlijke hoeveelheid alcohol moet hebben genuttigd.
De bevindingen van de [verbalisant 1] en [verbalisant 2] sluiten bovendien aan bij wat de [getuige 1] ten overstaan van de rechter-commissaris heeft verklaard. Ook zij heeft verklaard dat de verdachte zich op de avond voorafgaand aan het ongeval agressief gedroeg en dat de verdachte die avond halve liter blikken Reds, ‘een soort bier’, heeft genuttigd.
Hoewel het alcoholpromillage niet is vastgesteld, gaat de rechtbank er, gelet op het bovenstaande, van uit dat de verdachte in de avond voor en de nacht van het ongeval een aanzienlijke hoeveelheid alcohol heeft genuttigd. In het dossier bevinden zich aanwijzingen dat op het feestje waar de verdachte aanwezig was voorafgaand aan het ongeval ook verdovende middelen voorhanden waren. Hierin ziet de rechtbank echter onvoldoende bewijs om te oordelen dat de verdachte ten tijde van het ongeval ook onder invloed van verdovende middelen verkeerde.
Ook het feit dat de verdachte de fietsers – naast [slachtoffer] reed de [getuige 2] – in het geheel niet heeft gezien, vormt een sterke aanwijzing om te concluderen dat alcohol een aanzienlijke rol heeft gespeeld bij dit ongeval. Dit geldt temeer nu uit de verklaring van de [getuige 2] blijkt dat het slachtoffer en hij beiden fietsverlichting hebben gevoerd, hetgeen ondersteuning vindt in de bevindingen uit de verkeersongevallenanalyse. Uit de verkeersongevallenanalyse en de bevindingen van de verkeersadviseur van de politie is verder gebleken dat het ongeval in de directe nabijheid van een lichtmast heeft plaatsgevonden, dat de Broekpolderlaan ter plekke een rechte weg is die goed is te overzien en dat het wegdek geen gebreken had.
Kortom, vast staat dat de verdachte voordat hij in de auto is gestapt alcohol heeft gedronken. Het alcoholgebruik zal zijn oplettendheid nadelig hebben beïnvloed en ertoe hebben geleid dat hij onvoldoende voorzichtigheid in het verkeer in acht heeft genomen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat door het gebruik van alcoholhoudende drank het reactie- en waarnemingsvermogen afnemen.
Bovendien had verdachte geen rijbewijs; hij mocht dus geen personenauto besturen.
Ook kende de verdachte de omgeving niet, zoals ter zitting naar voren is gekomen.
Niettemin heeft de verdachte de keuze gemaakt om na het gebruik van alcohol, zonder rijbewijs, in een voor hem onbekende omgeving de weg op te gaan, waarbij hij het slachtoffer van achteren heeft aangereden, waardoor het slachtoffer ernstig gewond is geraakt. Het slachtoffer is aan zijn verwondingen bezweken. Gelet op de verkeerssituatie ter plaatse had de verdachte de beide fietsers moeten opmerken en zijn rijgedrag moeten aanpassen: het betrof immers een rechte weg, die goed te overzien was en waarbij geen gebreken aan het wegdek zijn vastgesteld. Het slachtoffer en de [getuige 2] voerden bovendien fietsverlichting en het ongeval vond plaats in de nabijheid van een lichtmast.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat sprake is van bijzonder onverantwoordelijk rijgedrag. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van de verdachte zijn te kwalificeren als zeer onvoorzichtig en onoplettend. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank sprake van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 en kan het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 2:
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank het volgende.
Gelet op het hiervoor bij feit 1 weergegeven bewijs, staat vast dat door de gedragingen van de verdachte een verkeersongeval is veroorzaakt waarbij aan het slachtoffer ernstig letsel is toegebracht, letsel waaraan hij de volgende dag is komen te overlijden. De verbalisanten hadden het verzoek gekregen om naar de Broekpolderlaan te Honselersdijk te gaan waar een verkeersongeval had plaatsgevonden. Terwijl de verbalisanten op de Broekpolderlaan reden, zagen zij een voertuig stil staan in de Sprongenloet te Honselersdijk. Vervolgens zagen zij dat het voertuig verder reed. Na 200 meter zagen zij dat de verdachte linksaf sloeg en zijn voertuig parkeerde in de Sprongenloet ter hoogte van nummer 22 te Honselersdijk, waar de verdachte op 5 juli 2020 om 04:43 uur is aangehouden. De verdachte verklaarde toen vrijwel meteen op de vraag of hij zojuist betrokken was geweest bij een verkeersongeval. De verbalisant hoorde hem zeggen: “ja, fiets”. De afstand tussen de plaats delict (Broekpolderlaan ter hoogte van nummer 72 te Honselersdijk) en de plaats waar de verdachte is aangehouden (Sprongenloet 22 te Honselersdijk) bedraagt iets minder dan een kilometer. Uit het proces-verbaal van de verkeersongevallenanalyse blijkt dat de verdachte, nadat hij was doorgereden, in botsing kwam met twee bermblokken. Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte toen 50 km/u moet hebben gereden. Dat de verdachte na het ongeval is doorgereden zonder snelheid te minderen wordt bevestigd door de [getuige 2] , die heeft verklaard dat de verdachte doorreed en dat er geen seconde is geweest dat de remlichten aangingen. Uit de verkeersongevallenanalyse en het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat de auto van de verdachte ernstige schade had aan de voorbumper, de motorkap, de voorruit en het rechterraamstijl ten gevolge van de botsing met de fietser en de bermblokken. Gelet op die schade had de verdachte moeten weten dat hij de fietser letsel had toegebracht door hem aan te rijden. Uit het vorenstaande volgt dat de verdachte wist dat hij een persoon in hulpeloze toestand achterliet. Dit betekent dat het onder 2 laste gelegde bewezen kan worden verklaard.
Ten aanzien van feit 3:
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank het volgende.
Een tolk in de Poolse taal heeft aan de verdachte uitgelegd dat hij aan een ademanalyse diende mee te werken. Kort na de aanhouding hebben verbalisanten de verdachte ook nog in de Engelse taal en non-verbaal uitgelegd hoe hij diende te blazen. Daar komt bij dat de verdachte in de Engelse taal tegen [verbalisant 3] heeft gezegd dat het beter voor hem was om niet mee te werken. Om die redenen acht de rechtbank aannemelijk dat de verdachte wist dat en hoe hij aan de ademanalyse diende mee te werken.
Voor zover de raadsman heeft bepleit dat aan de verdachte niet een bevel in de zin van artikel 163 WVW 1994 is gegeven, omdat aan de verdachte niet is meegedeeld dat er strafrechtelijke consequenties aan een eventuele weigering verbonden zouden zijn, geldt dat die stelling geen steun vindt in het recht. Daar komt overigens bij dat de verdachte al eerder door de politie is bevolen mee te werken aan een ademanalyse en dat toen niet heeft gedaan. Uit een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 maart 2021 volgt immers dat de verdachte op 2 augustus 2019 onherroepelijk is veroordeeld voor een ‘weigering’ in de zin van artikel 163 , tweede lid, WVW. De rechtbank houdt het er daarom voor dat het de verdachte duidelijk was dat er strafrechtelijke gevolgen aan de weigering verbonden waren.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het de verdachte duidelijk was dat hij de ademanalyse diende uit te voeren. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft geweigerd de gevorderde medewerking te verlenen.
Ten aanzien van feit 4:
Zoals hiervoor, ten aanzien van feit 1, is overwogen, reed de verdachte zonder over een rijbewijs te beschikken. Dat heeft hij bekend en uit het dossier blijkt ook dat hij niet in het bezit was van een rijbewijs.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart op grond van wat onder 3.4 is overwogen en de in bijlage 1 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat:
1.
hij op 5 juli 2020 te Honselersdijk, gemeente Westland als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmee rijdende over de weg, de Broekpolderlaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer onvoorzichtig en onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte, aldaar
- heeft gereden zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde en
- heeft gereden terwijl hij onder invloed was van alcohol en vervolgens
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en onvoldoende aandacht heeft gehad voor de verkeerssituatie en verkeersveiligheid ter plaatse en vervolgens
- de snelheid van het motorrijtuig niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en vrij was en vervolgens een voor hem rijdende fietser, te weten [slachtoffer] , van achteren heeft aangereden, waardoor een ander, te weten die fietser ( [slachtoffer] ), werd gedood, terwijl hij, verdachte, na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede lid, van genoemde wet.
2.
dat hij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Honselersdijk, gemeente Westland op de Broekpolderlaan, op 5 juli 2020 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
3.
hij op 5 juli 2020 te Honselersdijk, gemeente Westland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een auto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat;
4.
hij op 5 juli 2020 te Honselersdijk, gemeente Westland als bestuurder van een motorrijtuig (auto) heeft gereden op de weg, Broekpolderlaan, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij na de aanrijding in een shock verkeerde; hij had niet de intentie om weg te komen. Voor zover de verdachte zich hiermee ten aanzien van feit 2 heeft willen beroepen op afwezigheid van alle schuld, verwerpt de rechtbank dit beroep. Volgens de politie, die de verdachte na het ongeval in zijn auto aantrof, kwam de verdachte in eerste instantie rustig over. Vervolgens was zijn gedrag wisselend en wispelturig. Hij bewoog zijn hoofd agressief in de richting van een verbalisant en lachte meerdere malen. De verbalisant kreeg door zijn gedrag en houding de indruk dat de verdachte mogelijk onder invloed van drugs verkeerde. Mede gelet op deze constateringen is niet aannemelijk geworden dat de aanrijding een zodanige schrikreactie bij de verdachte teweeg heeft gebracht dat niet van hem gevergd kon worden zijn auto stil te zetten op de plaats van het ongeval.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor de feiten 1 tot en met 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd als bijkomende straf op te leggen een ontzegging van de rijbevoegdheid voor een periode van 5 jaren. Voor het rijden zonder rijbewijs heeft de officier van justitie een afzonderlijke straf gevorderd, te weten één week hechtenis. Ten aanzien van de onder de verdachte inbeslaggenomen personenauto heeft de officier van justitie gevorderd dat deze verbeurd zal worden verklaard.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – uitgaande van een bewezenverklaring van de feiten 1 subsidiair en 4 en vrijspraak van de overige feiten – verzocht een gevangenisstraf op te leggen die gelijk aan is aan de duur van het voorarrest. Ten aanzien van de gevorderde verbeurdverklaring van heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft als bestuurder van een auto een ernstig verkeersongeval veroorzaakt, als gevolg waarvan de 17-jarige [slachtoffer] is overleden. De verdachte heeft een jongeman het leven ontnomen die nog een heel leven voor zich had. Het handelen van de verdachte heeft bij de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar verdriet veroorzaakt, in het bijzonder bij de ouders en de zus van het slachtoffer. Ter terechtzitting heeft de vader van het slachtoffer op indringende wijze verwoord wat dit verlies voor de nabestaanden betekent. De familie van het slachtoffer kampt tot op de dag van vandaag met gevoelens van groot verdriet, leegte, wanhoop en ongeloof. De nabestaanden zullen de rest van hun leven hun zoon en broer moeten missen. [getuige 2] en het slachtoffer waren naar een feestje geweest. [getuige 2] fietste naast het slachtoffer en was getuige van de aanrijding en verleende eerste hulp. Het overlijden van [slachtoffer] , een vriend die hij van kinds af aan kende, heeft ook hem groot verdriet gebracht.
De rechtbank rekent dit alles de verdachte ernstig aan. Daarbij kan de rechtbank er niet aan voorbijgaan dat de verdachte slechts in zeer beperkte mate inzicht heeft getoond in het laakbare van zijn handelen. De verdachte lijkt zijn hoofd in het zand te steken en geen verantwoordelijkheid te nemen voor zijn gedrag. Zonder dat hij over een rijbewijs beschikte nam hij al langere tijd aan het verkeer deel alsof dat de normaalste zaak ter wereld was. In de nacht van zondag 5 juli 2020, na ook nog eens onder invloed van alcohol in de auto te stappen, is zijn onverantwoordelijke en riskante gedrag het slachtoffer fataal geworden. Zonder zich over het slachtoffer te ontfermen is de verdachte na het ongeval doorgereden en heeft hij, eenmaal aangetroffen door de politie, geweigerd aan het onderzoek mee te werken naar zijn alcoholgebruik. Het weigeren van de ademanalyse kan naar het oordeel van de rechtbank moeilijk anders gezien worden dan als een poging om onder zijn (strafrechtelijke) verantwoordelijkheid uit te komen. Ook dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft in het nadeel van de verdachte meegewogen dat hij blijkens zijn strafblad eerder onherroepelijk is veroordeeld voor de weigering aan een ademanalyse mee te werken.
Alles overziend is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de meest passende straf is. Ten aanzien van de hoogte van die gevangenisstraf houdt de rechtbank rekening met de hiervoor omschreven omstandigheden en heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), alsmede op straffen die in soortgelijke gevallen zijn opgelegd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat, mede met het oog op normhandhaving, oplegging van de gevorderde gevangenisstraf van drie jaren passend en geboden is.
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal de rechtbank voor de onder 4 tenlastegelegde overtreding geen aparte straf of maatregel opleggen, omdat er sprake is van eendaadse samenloop. Dat brengt mee dat bij de straftoemeting alleen toepassing moet worden gegeven aan de zwaarste strafbepaling, dat is hier artikel 6 in combinatie met artikel 175 WVW 1994.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen is geboden om de veiligheid van overige verkeersdeelnemers voor een langere periode te beschermen tegen de verdachte. De rechtbank zal aan de verdachte opleggen de eveneens gevorderde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vijf jaren.

7.Het inbeslaggenomen goed

Onder de verdachte is in beslag genomen een personenauto van het merk Audi, type A3, kleur blauw en voorzien van het [kenteken]
Nu met betrekking tot deze personenauto het bewezenverklaarde is begaan, zal deze verbeurd worden verklaard.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 33, 33 a, 55 en 58 van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 7, 107, 163, 175, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

12.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het de onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van de feiten 1, 2 en 4:
de eendaadse samenloop van
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige na het feit niet heeft voldaan aan een bevel, gegeven krachtens artikel 163, tweede lid, van de genoemde wet;
en
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel c, van de Wegenverkeerswet 1994;
en
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
ten aanzien van feit 3:
overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
3 (DRIE) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte ter zaken van het onder feit 1 bewezenverklaarde voorts tot:
een
ontzeggingvan de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van
5jaren;
verklaart verbeurd een personenauto van het merk Audi, type A3, kleur blauw en voorzien van het [kenteken] .
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.M. Meskers, voorzitter,
mr. J. Snoeijer, rechter,
mr. K.C.J. Vriend, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. K. Martir, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 april 2021.
Bijlage I
Bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 4
Elk bewijsmiddel wordt gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020195695, van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Operationele Samenwerking, team verkeer, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 280).
1. Het proces-verbaal van aanhouding verdachte, opgemaakt op 5 juli 2020, voor zover inhoudende (p. 14-16):
Op zondag 5 juli 2020, omstreeks 04:34 uur waren wij, [verbalisanten] met surveillancedienst belast in de gemeente Westland. Op dat moment kregen wij het verzoek om te gaan naar de Broekpolderlaan te Honselersdijk. Hier had een verkeersongeval plaatsgevonden.
Hierop zijn wij ter plaatse gegaan. Terwijl wij op de Broekpolderlaan reden, zagen wij een voertuig stil staan in de Spongenloet te Honselersdijk. Wij zagen dat de gevarenlichten van dit voertuig aan stonden. Vervolgens reden wij de Sprongenloet in en zagen wij dat het voertuig verder reed. Vrij snel na ongeveer 200 meter zagen wij dat de bestuurder van dit voertuig zijn voertuig linksaf sloeg en zijn voertuig parkeerde aan de Sprongenloet ter hoogte van nummer 22 te Honselersdijk.
Ik, [verbalisant 1] liep naar het voertuig toe. Ik zag dat het voertuig voorzien was van [kenteken] . Ik zag dat het voertuig ernstig beschadigd was aan de voorzijde. Ik rook bij de bestuurder van het voertuig een enorme alcohollucht. Nadat ik de verdachte had aangehouden zag ik dat de verdachte in eerste instantie rustig overkwam. Hierop zag ik echter dat de verdachte wispelturig werd en dat hij agressief zijn hoofd bewoog richting mijn gezicht. Ik rook vervolgens dat er een alcoholische lucht uit de verdachte zijn mond kwam. Het gedrag van de verdachte kwam erg wisselend op mij over en ik hoorde dat de verdachte meerdere malen lachte. Ik, [verbalisant 1] vroeg aan de verdachte of hij mee wilde werken aan een alcoholtest. Ik hoorde de verdachte zeggen dat hij hier niet aan mee wilde werken.
2. Het proces-verbaal aanrijding misdrijf, opgemaakt op 7 juli 2020, voor zover inhoudende (p. 03):
Ik, [verbalisant 4] , brigadier van politie Eenheid Den Haag, verklaar het volgende: Verdachte reed na het verkeersongeval met zijn voertuig zonder te stoppen door en is door de collega’s op de Sprongenloet ter hoogte van perceel 22 te Honselersdijk aangehouden. De locatie Sprongenloet ter hoogte van perceel 22 te Honselersdijk ligt iets minder dan een kilometer afstand van de plaats van het verkeersongeval.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 5 juli 2020, voor zover inhoudende (p. 45):
Ik hoorde dat de centralist van de meldkamer Politie omstreeks 04.37 uur een melding uitgaf. Ik hoorde dat er op de Broekpolderlaan te Honselersdijk iemand op de grond lag welke gereanimeerd werd. Ik hoorde kort later dat dit naar aanleiding van een aanrijding was en dat er een voertuig door was gereden. Ik ben daarop ter stond ter plaatse gegaan.
Op zondag 5 juli 2020 omstreeks 04.50 uur kwam ik, verbalisant, ter plaatse. Bij het inrijden van de straat, komende vanuit de richting van de Zwethlaan, zag ik voor mij aan de linkerzijde van de weg, in de berm, een fiets liggen. Ik zag vlak achter de fiets, op de rijbaan, een persoon op de weg liggen. Ik zag dat er achter dit slachtoffer twee fietsen op elkaar op de rijbaan lagen. Ik zag dat er daarachter nog 1 fiets lag. Ik zag in het midden van de rijbaan meerdere personen staan.
Ik ben bij het slachtoffer gaan zitten. Ik zag dat de jongen op zijn linker zij lag. Ik zag schaafplekken op de rechter zijkant ter hoogte van zijn broek. zitten. Ik zag dat dit bloedde. Na het op de rug leggen zag ik dat de jongen niet reageerde. De jongen was buiten bewustzijn en ik hoorde dat hij een gorgelende ademhaling had. Ik zag dat er bloed uit zijn mond of neus kwam.
4. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] , opgemaakt op 5 juli 2020, voor zover inhoudende (p. 54-55):
Ik. reed samen met mijn vriend op onze fietsen op de Broekpolderlaan vanuit de
Vijverberglaan richting de Breugomslaan te Honselersdijk. Wij hadden beide onze fietsverlichting aan. Vervolgens reed een zwart voertuig achter ons op de Broekpolderlaan. Ik hoorde een harde klap en zag dat mijn vriend geraakt werd aan de achterzijde van zijn fiets door het zwarte voertuig. Ik zag dat mijn vriend twee salto's in de lucht maakte en ongeveer drie meter verder neerkwam. Ik zag dat het voertuig zonder te stoppen door reed.
5. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] , opgemaakt op 6 juli 2020, voor zover inhoudende (p. 57-62):
V: Wat gebeurde er toen [slachtoffer] werd aangereden?
A: Hij werd door de auto meegenomen en kwam volgens mij 3 meter verder terecht. Hij maakt in de lucht nog een salto. Zijn fiets werd ook door die auto meegenomen.
V: Wat deed de automobilist?
A: Die reed door er is geen seconden geweest dat zijn remlichten aangingen.
6. Het proces-verbaal rijden onder invloed, opgemaakt op 8 juli 2020, voor zover inhoudende (p. 90-93):
Uit controle bleek dat de verdachte een motorrijtuig heeft bestuurd zonder dat hij in
het bezit was van een rijbewijs voor de categorie motorrijtuigen waartoe dat motorrijtuig behoorde.
De bestuurder verleende geen medewerking aan het voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht. Ik, [verbalisant 3] , hoorde de verdachte zeggen dat hij eerst een sigaret wilde roken, dat het beter voor hem was als hij niet zou blazen.
Vervolgens is aan verdachte bevolen zijn medewerking te verlenen aan de ademanalyse aan het bureau van politie te Delft. Dit bevel is door de HOvJ
[naam] tijdens de voorgeleiding in de Poolse taal gegeven. Dit bevel is tevens door mij verbalisant gegeven in de Nederlandse en Engelse taal. Dit kwam omdat er wisselend in deze talen werd gesproken. Ik verbalisant ben er van overtuigd dat verdachte duidelijk begreep wat er van hem werd verwacht. Verdachte bleef echter aangeven dat hij wilde roken.
Waarneming alcohol
Ik rook dat de adem van de bestuurder naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank riekte. Ik zag dat de bestuurder bloeddoorlopen ogen had. In het voertuig waar verdachte in reed lagen meerdere lege en volle verpakkingen van alcoholhoudende drank.
7. Het proces-verbaal van verhoor voor inverzekeringstelling, opgemaakt op 5 juli 2020, voor zover inhoudende (p. 20-21):
Ik, [verbalisant 2] , stelde de verdachte op 5 juli om 13:12 uur in verzekering. De adem van verdachte rook sterk naar alcoholhoudende drank. Zijn gezicht was licht bezweet en de ogen nog bloeddoorlopen.
8. Het verslag van een deskundige met het antwoord op de opdracht die aan hem/haar is verleend tot het doen van onderzoek, gebaseerd op wat hun wetenschap en kennis hen leren omtrent datgene wat aan hun oordeel onderworpen, te weten een schouwverslag op 6 juli 2020 opgemaakt door G. van den Berg (forensisch arts), voor zover inhoudende (p. 101-104):
In de vroege ochtend van zondag 5 juli 2020 fietste [slachtoffer] samen met een vriend op de Broekpolderlaan in Honseldersdijk toen hij rond 4.30 van achteren is aangereden door een auto. Hij is via de voorruit op het wegdek beland. De automobilist is doorgereden na het ongeval. Hij was direct niet meer aanspreekbaar. Hij is na eerste hulp ter plaatse opgenomen in het Westeinde ziekenhuis.
De behandeling is op 6 juli 2020 rond 22.35 uur gestaakt. Hij is rond 22.50 uur overleden. Het overlijden is het rechtstreekse gevolg van een zeer ernstig (en ondanks maximale behandeling) irreversibel traumatisch hersenletsel. Er waren geen andere traumatische of ziekelijke afwijkingen die het overlijden verklaren of hieraan een bijdrage hebben geleverd.
Conclusie
Niet-natuurlijk overlijden.
9. Het proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse, opgemaakt op 25 juli 2020, voor zover inhoudende (p. 203-212):
De personenauto is onderzocht op de aanwezigheid van eventuele voertuigdata. Er was ongevalsdata opgeslagen van de botsing met de twee betonnen bermblokken aan het einde van de Broekpolderlaan waarop het voertuig na het ongeval de beide rechterbanden lek reed. Uit deze data bleek dat het voertuig op het moment van de botsing met het betonblok 50 km/h reed.
De fiets verkeerde rij-technisch in een voldoende staat van onderhoud, en vertoonde met uitzondering van de schade geen gebreken en/of bijzonderheden, welke mogelijk van invloed zijn geweest op het ontstaan, dan wel het verloop van het ongeval.
Door mij, [verbalisant 5] is op 07-07-2020 nader onderzoek ingesteld naar de werking van de verlichting van de fiets. Ik zag dat de fiets aan de voorzijde was voorzien van een koplamp. Ik zag echter dat de dynamo op het bevestigingspunt ongeveer 90 graden naar beneden was gedraaid en niet met de band in aanraking kon komen. Aannemelijk is dat als gevolg van de botsing, waarbij de fiets door de lucht was gevlogen en in de berm terecht was gekomen de dynamo verdraaid was echter dit was door mij niet met zekerheid vast te stellen. Bij verdraaiing van het wieltje van de dynamo zag ik dat de gloeilamp in de koplamp ging branden. Indien de dynamo was ingeschakeld en op de voorband was gedrukt had de verlichting aan de voorzijde mijn inziens kunnen werken. Aan de achterzijde van de fiets was op de bagagedrager een montagepunt aangebracht voor
een reflector en/of achterlicht.
Wij zagen met betrekking tot de weersgesteldheid, het wegdek en de verkeerssituatie geen gebreken en/of bijzonderheden welke mogelijk van invloed zijn geweest op het ontstaan, dan wel het verloop van het ongeval. Het ongeval
had in de nabijheid van een lichtmast plaatsgevonden.
10. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] , op 30 maart 2021 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, voor zover inhoudende:
U vraagt mij of ik kan vertellen of er die avond drank is gebruikt door mij of door anderen. Wij dronken allemaal. Als het over hem (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) gaat... ik was niet zo goed aan het opletten wat hij aan het drinken was. Volgens mij was hij Reds aan het drinken, dat is een soort bier. Volgens mij was hij niet dronken. U vraagt mij of dat glaasjes of blikjes waren. Blikjes. U vraagt mij of het grote blikjes waren. Het waren blikjes van een halve liter.
11. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 2 april 2021, voor zover inhoudende:
Ik reed zonder over een rijbewijs te beschikken.
12. Het proces-verbaal rijden onder invloed, opgemaakt en ondertekend op 8 juli 2020 (p. 92), voor zover inhoudende:
Aan de verdachte was nimmer enig rijbewijs afgegeven. Een uitdraai uit het Rijbewijzenregister is bijgevoegd.
Een uitdraai uit het Rijbewijzenregister, printdatum 8 juli 2020 (p.96), op naam gesteld van de verdachte, voor zover inhoudende:
Rijbewijs Geen registratie in CRB.
13. Een mutatierapport, opgemaakt op 18 april 2020, betreffende de verdachte (p. 50), voor zover inhoudende:
Terugkoppeling Kmar: verdachte had geen Pools rijbewijs.