ECLI:NL:RBDHA:2021:3760

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
8554592 RP VERZ 20-50337
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen opvolgend werkgeverschap en berekening van de transitievergoeding bij wijziging van werkgever voor 1 juli 2015

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en CSU Personeel B.V. De werknemer, die eerder in dienst was bij Asito Zoetermeer B.V., verzocht de kantonrechter om CSU te veroordelen tot betaling van een hogere transitievergoeding, gebaseerd op zijn dienstjaren bij Asito. De werknemer stelde dat er sprake was van opvolgend werkgeverschap, waardoor zijn dienstjaren bij Asito meegeteld moesten worden bij de berekening van de transitievergoeding. CSU betwistte dit en stelde dat er geen opvolgend werkgeverschap was, en dat de werknemer geen recht had op de gevraagde vergoeding.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer op 1 oktober 1997 in dienst trad bij Asito en dat hij per 1 oktober 2012 in dienst trad bij CSU, na de gunning van een schoonmaakcontract aan CSU. De rechter heeft de relevante wetgeving en eerdere jurisprudentie in overweging genomen, met name het arrest van de Hoge Raad van 17 november 2017, dat de criteria voor opvolgend werkgeverschap voor 1 juli 2015 vaststelt. De kantonrechter concludeerde dat er geen sprake was van opvolgend werkgeverschap, omdat de banden tussen Asito en CSU niet zodanig waren dat de ervaringen van Asito met de werknemer aan CSU konden worden toegerekend.

De kantonrechter heeft het verzoek van de werknemer afgewezen en geoordeeld dat CSU de transitievergoeding correct had berekend en betaald. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt het belang van de criteria voor opvolgend werkgeverschap en de gevolgen daarvan voor de berekening van de transitievergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Den Haag
JL/C
Zaak/rep.nr.: 8554592 RP VERZ 20-50337
Datum: 14 april 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. H. van der Heide-Boertien,
(toevoeging: [toevoeging] )
tegen
CSU Personeel B.V.,
gevestigd te Uden,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. R.M. Dessaur.
Partijen worden aangeduid als “werknemer” en “CSU”.

1.Het procesverloop

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 2 juni 2020, met productie 1 tot en met 5;
- het verweerschrift, met productie 1.
1.2.
Op 24 maart 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De beide gemachtigden hebben zittingsaantekeningen in het geding gebracht. Nadat de kantonrechter een voorlopig oordeel heeft gegeven is de zitting geschorst en hebben partijen afgesproken dat er geen proceskostenveroordeling diende te volgen, maar dat beide partijen de eigen kosten zullen dragen. Hierna heeft de kantonrechter de beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Werknemer is op 1 oktober 1997 in dienst getreden bij Asito Zoetermeer B.V. (hierna: Asito). Hij heeft tot 1 oktober 2012 werkzaamheden verricht bij het ministerie van OCW. Het schoonmaakcontract voor dit project is per 1 oktober 2012 gegund aan CSU.
2.2.
Asito heeft werknemer in verband hiermee op 13 augustus 2012 een aangetekende brief gestuurd, waarin voor zover relevant het volgende is vermeld:
Door middel van deze brief informeren wij u over de stand van zaken met betrekking tot de aanbesteding van OCW.
Op 7 augustus heeft Asito Zoetermeer B.V. officieel te horen gekregen dat zij OCW niet gegund heeft gekregen. Met ingang van 1 oktober 2012 is het schoonmaakcontract gegund aan CSU.
Artikel 38 van de CAO in het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf beschermt werknemers in het geval dat een schoonmaakcontract wordt overgenomen door een ander schoonmaakbedrijf. (…)
U kunt binnen enkele weken een uitnodiging van CSU ontvangen, waarin u voor een kennismakingsgesprek wordt uitgenodigd. CSU dient u een passende arbeidsovereenkomst aan te bieden. (…)
Wat wordt allemaal overgenomen door het nieuwe schoonmaakbedrijf?
(…)
 Uw dienstjaren zullen bij het nieuw bedrijf meetellen voor:
- bepalingen rondom ontslag
2.3.
Werknemer is per 1 oktober 2012 in dienst getreden bij CSU en is aansluitend voor CSU bij object OCW werkzaamheden blijven verrichten.
2.4.
Werknemer is op 5 augustus 2013 arbeidsongeschikt geworden en na de wachttijd van 104 weken is hem per 3 augustus 2015 een IVA-uitkering toegekend.
2.5.
Nadat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen over het met wederzijds goedvinden beëindigen van het dienstverband, heeft CSU op 31 december 2019 een ontslagvergunning aangevraagd en deze is op 4 februari 2020 verleend.
2.6.
Bij brief van 12 februari 2020 heeft CSU de arbeidsovereenkomst per 1 maart 020 opgezegd en daarbij een transitievergoeding toegekend van € 1.906,88.

3.Het verzoek

3.1.
Werknemer verzoekt dat de kantonrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A. CSU veroordeelt om – onder aftrek van het eventueel reeds betaalde deel van de transitievergoeding – tegen behoorlijk bewijs van kwijting en onder gelijktijdige afgifte van deugdelijke specificaties, aan werknemer te betalen:
- de transitievergoeding van € 14.698 bruto;
- de wettelijke verhoging over de transitievergoeding vanaf de vervaldag tot op de dag der algehele voldoening;
- de wettelijke rente over alle voornoemde bedragen vanaf de vervaldag tot op de dag der algehele voldoening.
B. CSU veroordeelt in de kosten van de procedure.
3.2.
Aan dit verzoek legt de werknemer ten grondslag – kort gezegd – dat sprake is van opvolgend werkgeverschap als bedoeld in artikel 7:673 lid 4 onder b BW, zodat de transitievergoeding moet worden berekend met ingang van 1 oktober 1997. Ter zitting is nog de onder 2.2 aangehaalde brief in het geding gebracht en heeft werknemer aangevoerd dat daaruit blijkt dat aan hem is toegezegd dat de dienstjaren bij Asito zouden meetellen bij de berekening van de transitievergoeding. CSU had die brief met werknemer moeten bespreken en nu zij dat niet heeft gedaan, heeft werknemer recht op de verzochte transitievergoeding.

4.Het verweer

4.1.
CSU verweert zich en stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van opvolgend werkgeverschap. Tevens betwist CSU dat zij de brief van Asito heeft gezien en dat zij die brief met werknemer had moeten bespreken. CSU bestrijdt dat die brief meebrengt dat de door werknemer verzochte transitievergoeding verschuldigd is.

5.De beoordeling

5.1.
Werknemer heeft het verzoek tijdig ingediend.
5.2.
De vragen die partijen verdeeld houden zijn (1) of sprake is van opvolgend werkgeverschap en (2) of CSU vanwege de brief van Asito van 13 augustus 2012 gehouden is om de verzochte transitievergoeding te betalen. De kantonrechter zal deze vragen hierna behandelen.
Ad 1. Opvolgend werkgeverschap
5.3.
Op grond van artikel 7:673 lid 4 sub b BW moeten voorafgaande arbeidsovereenkomsten worden meegeteld indien de werknemer achtereenvolgens in dienst is geweest bij verschillende werkgevers die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijs geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn. Ten aanzien van de vraag of sprake is van opvolgend werkgeverschap geldt thans een andere toets dan voor de invoering van de WWZ per 1 juli 2015.
5.4.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 17 november 2017 bepaald dat mogelijke gevallen van opvolgend werkgeverschap van vóór 1 juli 2015 moeten worden beoordeeld aan de hand van de toen geldende criteria uit het arrest Van Tuinen/Wolters inclusief het zogenoemde “bandencriterium”. In dit geval hebben de wisselingen van werkgever voor 1 juli 2015 plaatsgehad. Of er sprake is van opvolgende werkgeverschap, en dus de vraag of de dienstjaren bij Asito moeten worden meegeteld bij de berekening van de transitievergoeding, moet worden beoordeeld aan de hand van maatstaf van het arrest Van Tuinen/Wolters. De maatstaf luidt dat enerzijds de nieuwe overeenkomst wezenlijk dezelfde vaardigheden en verantwoordelijkheden eist als de vorige overeenkomst, en anderzijds tussen de nieuwe werkgever en de vorige werkgever zodanige banden bestaan dat het door de laatste op grond van zijn ervaringen met de werknemer verkregen inzicht in diens hoedanigheden en geschiktheid in redelijkheid ook moet worden toegerekend aan de nieuwe werkgever.
5.5.
Voldoende gesteld en gebleken is dat werknemer telkens dezelfde werkzaamheden is blijven verrichten maar niet gezegd kan worden dat er tussen voorgaande werkgevers zodanige banden bestaan dat het door de laatste op grond van diens ervaringen met de werknemer verkregen inzicht in diens hoedanigheden en geschiktheid in redelijkheid ook moet worden toegerekend aan de nieuwe werkgever. Door CSU is aangevoerd dat Asito niet meer is dan een concurrent. Dat zulks anders zou zijn is gesteld noch gebleken. Er is dan ook niet voldaan aan het zogenoemde “bandencriterium”. Dit betekent dat de jaren dat werknemer bij Asito werkzaam was niet meetellen voor de berekening van de transitievergoeding. De transitievergoeding bedraagt daarom € 1.906,88 bruto, welk bedrag reeds aan werknemer is voldaan.
5.6.
Voor zover werknemer nog had aangevoerd dat eerst van het UWV uitsluitsel dient te worden verkregen of zij akkoord gaat met compensatie van een transitievergoeding vanaf 1 oktober 1997, is de kantonrechter met CSU van oordeel dat uitsluitend recht bestaat op een transitievergoeding over de dienstjaren van een eerdere werkgever, wanneer sprake is van opvolgend werkgeverschap. Zodra daarvan geen sprake is, bestaat geen recht op een transitievergoeding over die dienstjaren. Het kan dan ook niet zo zijn dat aanspraak wordt gemaakt op een transitievergoeding over de dienstjaren bij een eerdere werkgever terwijl feitelijk geen sprake is van opvolgend werkgeverschap enkel en alleen omdat het UWV bereid is om daarvoor (ook) compensatie te bieden op grond van de Regeling compensatie transitievergoeding.
Ad. 2 De brief van Asito van 13 augustus 2012
5.7.
Anders dan werknemer stelt kan hij de brief van Asito niet tegenwerpen aan CSU. Die brief is uitsluitend aan werknemer gestuurd en niet aan CSU. Er was voor CSU dan ook geen reden om die brief – zoals werknemer stelt – tijdens het gesprek met werknemer over het sluiten van een arbeidsovereenkomst ter sprake te brengen en de inhoud daarvan op juistheid door te nemen. Het was juist aan werknemer, die de brief had ontvangen, om die brief ter sprake te brengen, als hij daarover vragen had. Voor zover de inhoud van de brief van Asito niet juist is, kan dat niet aan CSU worden tegengeworpen.
5.8.
Voor zover werknemer ter zitting nog heeft betoogd dat er een groepsvergadering is geweest bij Asito in verband met de beëindiging van het schoonmaakcontract voor het object OCW en dat daarbij iemand van CSU aanwezig is geweest, kan dat betoog hem niet baten. CSU erkent dat er bij die vergadering, zoals gebruikelijk, iemand van CSU aanwezig was. Echter, uit niets blijkt dat er tijdens die vergadering uitspraken of toezeggingen zijn gedaan dat de dienstjaren van Asito bij CSU zullen meetellen voor de hoogte van een uiteindelijke transitievergoeding. Het lijkt ook niet erg waarschijnlijk dat tijdens een dergelijke vergadering op een zo gedetailleerd niveau over de rechtsgevolgen van een overstap naar CSU is gesproken. Nu de stellingen van werknemer in verband met de groepsvergadering niet (voldoende) zijn onderbouwd wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
Conclusie
5.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de dienstjaren van werknemer bij Asito niet moeten worden meegenomen bij de berekening van de transitievergoeding die CSU aan werknemer dient te voldoen. CSU heeft dan ook het juiste bedrag aan transitievergoeding aan werknemer voldaan, zodat het verzoek dient te worden afgewezen.
5.10.
Op verzoek van partijen zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat elk der partijen de eigen proceskosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst het verzoek af;
6.2.
compenseert de proceskosten.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. J.L.M. Luiten en uitgesproken ter openbare zitting van 14 april 2021.