In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 22 februari 2021, zijn de asielaanvragen van een groep Kosovaarse eisers afgewezen. De eisers, die allen de Kosovaarse nationaliteit bezitten, hadden op 8 november 2020 een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvragen afgewezen als kennelijk ongegrond, met als argument dat Kosovo als veilig land van herkomst wordt aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waar de eisers en de verweerder verschenen bij hun gemachtigden.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht Kosovo als veilig land van herkomst heeft aangemerkt. De eisers hadden niet voldoende onderbouwd dat zij persoonlijk risico liepen bij terugkeer naar Kosovo. De rechtbank heeft de argumenten van de eisers, waaronder discriminatie en medische problemen van minderjarige kinderen, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de belangen van de minderjarige kinderen voldoende had meegewogen en dat de medische situatie van enkele eisers geen aanleiding gaf voor uitstel van vertrek. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de eisers Nederland onmiddellijk dienden te verlaten, met een inreisverbod voor enkele van hen.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de eisers om aannemelijk te maken dat Kosovo niet als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft ook de relevante wetgeving en eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar overwegingen betrokken.