ECLI:NL:RBDHA:2021:3744

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
09/857213-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes tijdens ruzie op straat in Noordwijk

Op 15 april 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 4 augustus 2019 in Noordwijk, waar de verdachte tijdens een ruzie met een mes in de nek van het slachtoffer stak. De rechtbank heeft het beroep op noodweer en noodweerexces van de verdachte verworpen. De verdachte, geboren in 2000, heeft tijdens de ruzie een steekwond toegebracht aan het slachtoffer, die ernstige verwondingen opliep, waaronder schade aan de halsslagader en de wervelkolom. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer, gezien de omstandigheden van de steekpartij en de kwetsbaarheid van de halsregio. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 12 maanden jeugddetentie, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die zich als benadeelde partij had gevoegd in het proces. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 9.529,16, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/857213-19
Datum uitspraak: 15 april 2021
Tegenspraak
Vonnis
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 12 december 2019, 6 februari 2020 (beide pro forma) en 1 april 2021 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.J. Algera en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. C.C. Peterse naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 04 augustus 2019 te Noordwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 04 augustus 2019 te Noordwijk aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond in de nek en/of letsel aan de nekspier en/of letsel aan de halsslagader en/of zenuwletsel in/aan de nek en/of hersenletsel, heeft toegebracht door die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de nek te steken/snijden.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het primair en het subsidiair ten laste gelegde feit bepleit. Niet kan worden bewezen dat de verdachte opzet had op de dood of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, omdat hij niet wist dat het zakmes in de hand waarmee hij naar de verdachte uithaalde, opengeklapt was.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019216806 van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, districtsrecherche Leiden-Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 589) dan wel de pagina’s van het forensisch dossier van de politie eenheid Den Haag, dienst Regionale Recherche, Afdeling Specialistische Ondersteuning, team Forensische Opsporing, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 138).
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] opgemaakt op 4 augustus 2019, plaats delict Noordwijk, pleegdatum 4 augustus 2019, voor zover inhoudende (p. 59 t/m 61):
Halverwege de [straatnaam] in Noordwijk kregen de meiden woorden met drie gasten. Wij gingen verder met de groep naar huis. Toen zagen wij die jongens lopen met hun fiets aan de hand. Dit was bij de plek waar ik uiteindelijk gestoken ben. Ik fietste achteraan en ik zag dat de jongens kop aan kop gingen staan met de meiden die voor mij fietsten. Het werd daar een heftige discussie maar omdat de jongens bij de meiden stonden ben ik ertussen gaan staan. Eén van de Marokkaanse jongens gaf ik een duwtje en ik zei dat hij afstand moest houden. Eén van die andere twee jongens, ik weet niet meer wie, vloog gelijk op mij in en gaf mij een klap in mijn gezicht. Ik pakte deze jongen bij zijn V-hals en gaf hem een klap terug. Wij keken elkaar in de ogen en ik zag dat het zo goed was en duwde hem weg. Toen draaide ik mij om en werd ik gelijk gestoken in mijn nek. Ik weet niet waarmee want ik heb niks gezien het ging zo snel. Ik probeerde hem nog te grijpen maar mijn ogen gingen gelijk dicht en door de pijn ging ik out.
2. Het proces-verbaal van forensisch onderzoek, opgemaakt op 13 december 2019, voor zover inhoudende (p. 33 t/m 35, met fotobijlagen):
Op maandag 5 augustus 2019 om 09.00 uur hoorde ik dat de bewoner van de [adres 2] in Noordwijk in zijn achtertuin een mes had gevonden. Ik zag dat tussen een tuinhuis en de schutting een mes lag en dit een knipmes betrof. De locatie betrof de achtertuin van een woning waarbij de tuin direct grenzend aan het plaats delict was. De sporendrager werd veiliggesteld en kreeg SIN-nummer [(--)] .
3. Een geschrift, te weten het forensisch geneeskundig onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut van 3 april 2020, voor zover inhoudende (ongenummerd):
Het betreffende mes (SIN [(--)] )is een vouwmes met een totale lengte van circa 14 cm. Het lemmet is eenzijdig snijdend, met een lengte van circa 6 cm en een breedte van maximaal circa 1,5 cm. De punt en de scherprandige zijde van het lemmet van het stuk van overtuiging waren bij betasten met de vingers door de rapporteur scherp en puntig. In ingeklapte toestand was de totale lengte circa 7,5 cm en waren er geen scherprandige of puntige structuren of uitsteeksels aan het mes zichtbaar nog voelbaar.
Blijkens de medische gegevens had [slachtoffer] een steekwond links in de hals, achter de schuine halsspier, welke reikte tot in de monnikskapspier. Bij revisie van het radiologisch beeldmateriaal bleek deze verwonding, behalve met beschadiging van de monnikskapspier, tevens gepaard te gaan met klieving van twee andere spieren in de hals en was er in relatie hiermee tevens een beschadiging van de eerste nekwervel. De radiologisch gemeten diepte van deze verwonding was tenminste circa 4 cm, het huiddefect 1 was circa 5,5 cm lang en circa 2 cm breed.
De verwondingen in de hals bevonden zich nabij grote bloedvaten in de hals en nabij de wervelkolom met het daarin gelegen ruggenmerg. Perforatie van één of meerdere van deze bloedvaten kan, indien niet acuut adequaat medische behandeling wordt ingesteld, leiden tot hevig, al dan niet levensbedreigend bloedverlies. Beschadiging van het ruggenmerg op het niveau van de eerste wervel
kan leiden tot geheel of gedeeltelijke uitval van alle neurologische functies, zoals de
spierbewegingen en tastzin onder het niveau van de eerste wervel, waaronder ook
de acuut levensdreigende belemmering van de ademhalingsfunctie.
In onderhavig geval was er een relatief diepe huidbeschadiging in een zeer elastisch huidgebied, met gezien de beschrijving in het operatieverslag, kennelijk klieving van twee slagaders, waardoor een scenario van steken of slaan met een stomp voorwerp zoals het dichtgeklapte mes zeer onwaarschijnlijk is. Daarnaast had het ingeklapte mes een lengte van slechts circa 7,5 cm, waardoor, indien het stevig met de hand vastgehouden wordt, het mes dermate beperkt uitsteekt, dat het hierdoor oplopen van een steekwond met diepte van tenminste 4 cm zeer onwaarschijnlijk is.
Aangezien het mes (SIN [(--)] )
- in ingeklapte toestand géén scherprandige en puntige kenmerken vertoont
- in ingeklapte toestand beperkte afmetingen heeft
en de huid aan de hals zeer flexibel is waardoor vrijwel nooit een huidperforatie zal ontstaan met klieving van slagaders door steken met een dergelijk stomp voorwerp, is het aantreffen van de huid perforatie in de hals zeer veel waarschijnlijker onder een hypothese van steken met het uitgeklapte mes, dan onder een hypothese van steken met het ingeklapte mes.
4. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 1 april 2021, voor zover inhoudende:
Het aangetroffen mes is van mij. Ik had dat mes uit mijn broekzak gehaald tijdens de ruzie. Ik heb toen aangever een stoot gegeven met de hand waar ik het mes in vasthad.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de aangever door de verdachte met een mes met een lemmet van ongeveer 6 cm in zijn nek is gestoken. De verklaring van de verdachte dat hij de aangever heeft geslagen terwijl het mes was ingeklapt acht de rechtbank niet aannemelijk. Immers, de verwonding was tenminste 4 cm diep terwijl de lengte van het mes in ingeklapte toestand slechts 7,5 cm betrof en dit mes zich bij het maken van de beweging richting de nek van de aangever in de grip van de verdachte bevond. Daarnaast vertoonde het ingeklapte mes geen scherpe en puntige kenmerken terwijl het letsel is ontstaan door een scherp en puntig voorwerp. Dit betekent dat de rechtbank er vanuit gaat dat de verdachte het lemmet van het mes in de nek van de aangever heeft gestoken.
Opzet
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Aan de hand van de verklaring van de verdachte heeft de raadsvrouw aangevoerd dat (voorwaardelijk) opzet aan de zijde van de verdachte ontbrak.
Er is sprake van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, in dit geval de dood van het slachtoffer, indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden en deze kans bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
In het kader van de vraag of er een aanmerkelijke kans was op dodelijk letsel betrekt de rechtbank dat uit het forensisch medisch onderzoek volgt dat sprake was een relatief diepe steekwond nabij grote bloedvaten en de wervelkolom, waardoor deze steekwond potentieel levensbedreigend kon zijn. Daarbij geldt ook dat de halsregio een uiterst kwetsbaar gedeelte van het lichaam is, mede door de aanwezigheid van de halsslagaders. De kans op dodelijk letsel is daardoor naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen, namelijk het doelbewust met een mes in de hals van een ander persoon steken, kan het niet anders dan dat de verdachte op dat moment willens en wetens de kans heeft aanvaard dat dodelijk letsel zou kunnen ontstaan.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de gedraging van de verdachte een poging tot doodslag oplevert. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
op 4 augustus 2019 te Noordwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes in de nek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

4.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte uit noodweer heeft gehandeld en daarom van alle rechtsvervolging moet worden ontslagen. Het beroep op noodweer berust op de grond dat de verdachte het bewezenverklaarde feit heeft begaan, omdat dit geboden was voor de noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding daarvan. Die aanranding bestond in mishandeling van de verdachte door een aantal jongens uit de groep van het slachtoffer. Subsidiair heeft de raadsvrouw een beroep gedaan op noodweerexces. Door bedoelde ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding is bij de verdachte sprake geweest van een hevige gemoedsbeweging. Door de benarde situatie waarin hij zich bevond ervaarde de verdachte paniekgevoelens.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer en noodweerexces dient te worden verworpen. De officier van justitie gaat ervan uit dat sprake is geweest van de toedracht zoals door aangever geschetst waarin de verdachte de aangever heeft gestoken op het moment dat aangever zich omdraaide. De verklaring van de verdachte dat hij op het moment van steken door de groep van aangever in elkaar werd geslagen, en aldus sprake was van een noodweersituatie, is niet aannemelijk geworden.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij met twee vrienden in Noordwijk liep. Op een gegeven moment stopte voor en achter hem fietsers. De aangever en twee van zijn vrienden kwamen op hem en zijn vrienden af. Eerst werd een vriend van hem geslagen waardoor deze op de grond viel. Hij dacht dat hij bewusteloos was. Vervolgens kreeg hij zelf een klap van achter. Er werd geduwd waardoor hij op de grond viel. Op het moment dat hij op de grond lag kreeg hij klappen en trappen van boven hem. Ook werd er aan zijn T-shirt getrokken waardoor hij geen lucht meer kreeg. Op dat moment haalde hij het mes uit zijn zak en gaf degene boven hem een klap. Het mes zat op dat moment in zijn hand.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en van een handeling geboden door de noodzakelijke verdediging daartegen.
De rechtbank is van oordeel dat het onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de verdachte zich bevond in een noodweersituatie. Uit geen van de getuigenverklaringen, ook niet van de twee vrienden van de verdachte, kan worden afgeleid dat de verdachte op de grond heeft gelegen en dat hij op dat moment werd geschopt en geslagen. Alleen [naam getuige] heeft verklaard dat hij zag dat iemand op de grond lag voordat de aangever op de grond viel, maar hij heeft niet verklaard dat dit de verdachte was. Nu uit het dossier blijkt dat één van de twee vrienden van de verdachte in ieder geval op de grond heeft gelegen, biedt deze verklaring onvoldoende steun voor het scenario van de verdachte.
Nu niet aannemelijk is geworden dat er op het moment van steken sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich mocht verdedigen is de rechtbank van oordeel dat het beroep op noodweer niet slaagt. Nu het bestaan van een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden, kan het beroep op noodweerexces ook niet slagen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte, met toepassing van het jeugdstrafrecht, wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 20 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 5 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met daaraan verbonden als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering, behandelverplichting en verplichte dagbesteding. De officier van justitie heeft gevorderd deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast. De raadsvrouw heeft verzocht om in het geval van strafoplegging in strafverlagende zin rekening te houden met de bij de verdachte gediagnosticeerde separatieangststoornis, het lange tijdsverloop sinds het ten laste gelegde feit en het feit dat de verdachte al een jaar in een proeftijd loopt.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag jegens het slachtoffer door hem met een mes in zijn nek te steken tijdens een ruzie op straat. Het slachtoffer heeft ten gevolge van deze steekpartij ernstig letsel opgelopen. Dat het slachtoffer geen fataal letsel heeft opgelopen, is een gelukkige omstandigheid die niet aan de verdachte is te danken. De verdachte heeft met zijn handelen aldus een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer en het is duidelijk dat het feit een grote impact heeft op het slachtoffer, zoals ook naar voren komt uit de slachtofferverklaring. En nog steeds heeft het slachtoffer veel last van het feit dat hij door de verdachte is neergestoken en heeft mogelijk blijvend letsel opgelopen aan zijn oog en schouder. Tevens beschrijft hij dat hij zijn onbevangenheid en gevoel van veiligheid kwijt is door de steekpartij.
Het door de verdachte gepleegde strafbare feit is daarbij ook voor omstanders die geconfronteerd werden met de gevolgen daarvan een schokkende gebeurtenis geweest. Dat geldt in het bijzonder voor de vrienden van het slachtoffer, die eerste hulp aan hun vriend hebben verleend door onder andere het dichtdrukken van de hevig bloedende steekwond.
Een dergelijk geweldsmisdrijf brengt ook meer in het algemeen gevoelens van angst en onveiligheid met zich mee. Dat geldt in dit geval temeer nu het steekincident op de openbare weg heeft plaatsgevonden. In dit verband vindt de rechtbank het ook zeer kwalijk en zorgelijk dat de verdachte standaard een mes bij zich draagt en hij niet lijkt in te zien hoe gevaarlijk dit is.
Strafblad
Uit het strafblad van de verdachte van 5 maart 2021 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een Pro Justitia rapport van GZ- kinder- en jeugdpsycholoog I.T.M. Nurmohamed van 30 maart 2020. De psycholoog concludeert dat er bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een separatieangststoornis. Deze stoornis was ten tijde van het delict aanwezig, maar is niet van invloed geweest op het ten laste gelegde feit. Geadviseerd wordt om de verdachte volledig toerekeningsvatbaar te achten. Het risico op gewelddadig gedrag in de toekomst wordt ingeschat als laag.
De verdachte komt emotioneel jonger over dan op basis van zijn kalenderleeftijd zou kunnen worden verwacht. Zijn identiteitsontwikkeling is vanwege ingrijpende gebeurtenissen in het verleden, zoals het uiteengaan van zijn ouders, de oorlog in Syrië en de risicovolle vlucht naar Nederland, vertraagd. De psycholoog beschrijft de verdachte als een kwetsbare jongen die behoefte heeft aan sturing door volwassenen. Geadviseerd wordt om het jeugdstrafrecht toe te passen.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een Pro Justitia rapport van kinder- en jeugd psychiater M.H. Keppel van 14 april 2020. In tegenstelling tot de psycholoog heeft de psychiater geen aanwijzingen gevonden voor een separatieangststoornis bij de verdachte. De psychiater concludeert dat de verdachte ook niet lijdende is aan een andere psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
Evenals de psycholoog, adviseert de psychiater om het jeugdstrafrecht toe te passen. De verdachte komt in het contact jonger over dan zijn kalenderleeftijd en profiteert nog van pedagogische beïnvloeding.
Tevens heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies over de verdachte van 2 april 2020, opgesteld door [naam] van Reclassering Nederland. De reclassering adviseert de toepassing van het jeugdstrafrecht. Zij zien daarvoor geen contra-indicaties. De reclassering komt op basis van een risicoanalyse middels de Oxrec tot een laag recidiverisico. Gelet op de ernst van het ten laste gelegde feit en de jonge leeftijd van de verdachte vindt de reclassering echter wel interventies geïndiceerd in de vorm van reclasseringsbegeleiding en behandeling, zodat de verdachte wordt ondersteund in het op orde krijgen van zijn leven.
Mevrouw [naam 2] , jeugdbeschermer bij Jeugdbescherming West, heeft ter terechtzitting aangegeven dat de verdachte vanaf juni 2020 een behandeling volgt bij De Waag en inmiddels weer is herstart met zijn opleiding. De jeugdbeschermer adviseert om aan een voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden te verbinden van een meldplicht, een behandelverplichting bij De Waag en het realiseren en behouden van een passende dagbesteding. Deze voorwaarden werken voor de verdachte recidiveverlagend.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de rapporten van de gedragsdeskundigen op een zorgvuldige wijze tot stand gekomen en worden de conclusies met betrekking tot de toerekenbaarheid van de verdachte gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank volgt de conclusies van de gedragsdeskundigen en neemt deze dan ook over. Het bewezenverklaarde feit kan geheel aan de verdachte worden toegerekend.
De verdachte was ten tijde van het plegen van het delict 18 jaar oud en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het plegen van een strafbaar feit meerderjarig is, maar jonger dan 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of in de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd die daartoe aanleiding geven. De rechtbank volgt de conclusies van de gedragsdeskundigen en de reclassering dat het jeugdstrafrecht toegepast dient te worden. De verdachte is nog in ontwikkeling en pedagogische beïnvloeding is nog mogelijk.
Voorts volgt de rechtbank de conclusie van de jeugdbeschermer en reclassering dat begeleiding, het volgen van een behandeling en passende dagbesteding noodzakelijk is om het risico op recidive in te perken.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een (onvoorwaardelijke) vrijheidsbenemende straf. De rechtbank houdt echter rekening met het feit dat het jeugdstrafrecht toegepast dient te worden en met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit de toelichting van de jeugdbeschermer ter terechtzitting blijkt dat de verdachte de afgelopen periode positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt. Hij is onder behandeling bij De Waag en heeft een herstart gemaakt met zijn opleiding. Het is niet wenselijk om deze positieve ontwikkelingen nu nog te doorbreken met een langere onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf dan die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 7 maanden en een voorwaardelijke jeugddetentie van 5 maanden passend waaraan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden ter vermindering van het recidiverisico.
Tot slot overweegt de rechtbank dat zij voor de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden geen aanleiding ziet, mede gelet op het lage recidiverisico.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 13.529,16, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 1.529,16 aan materiële schade en € 12.000,- aan immateriële schade.
7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om toewijzing van de vordering, met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering in verband met de verzochte vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de gevorderde immateriële schadevergoeding te hoog is. Ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding heeft de raadsvrouw geen opmerkingen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De vordering is ten aanzien van de materiële schade door en namens de verdachte niet betwist en door en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Bij de vaststelling van de hoogte van de immateriële schade heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. De benadeelde is in zijn hals gestoken, ten gevolge waarvan de benadeelde ernstig letsel heeft gekomen en veel pijn en ongemak heeft geleden. De benadeelde moest worden geopereerd aan de steekverwonding , waarbij twee slagaders zijn gekliefd, en is in totaal 11 dagen in het ziekenhuis opgenomen. Daarnaast was er sprake van een bloeding in het linkeroog, uitval van een oogspier en een kleine hersenbloeding. Door de oogarts is een oogafwijking, het Terson syndroom, vastgesteld. Benadeelde heeft tot op heden last van zijn oog en schouder, waarbij de kans bestaat dat deze klachten blijvend zullen zijn.
Dat de benadeelde als gevolg van het steekincident ook psychisch letsel heeft opgelopen, acht de rechtbank, ook zonder nadere onderbouwing van een deskundige, aannemelijk vanwege de bijzondere ernst van de normschending. De benadeelde heeft naar voren gebracht dat hij het gebeurde als traumatisch heeft ervaren en hij sindsdien niet meer onbezorgd in het leven staat en angstig is.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 8.000,-. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering. Dit gedeelte van de vordering kan desgewenst bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Slotsom
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 9.529,16,-, bestaande uit € 1.529,16 aan materiële schade en € 8.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 4 augustus 2019, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens de benadeelde naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit wordt veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting oplegging tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 9.529,16,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 4 augustus 2019 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 45, 77c, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een jeugddetentievoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die jeugddetentie, groot
5 (vijf) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Stichting Jeugdbescherming West, Schuttersveld 32, 2316 ZD te Leiden, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder ambulante behandeling zal stellen bij De Waag, of een soortgelijke zorgverlener te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen;
- zich zal inspannen voor het hebben en behouden van een passende dagbesteding;
geeft opdracht aan Stichting Jeugdbescherming West tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 9.529,16 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 4 augustus 2019 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 9.529,16 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 4 augustus 2019 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M. Meessen, voorzitter,
mr. M. van Loenhoud, rechter,
mr. D.C. Laagland, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Klein, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 april 2021.