ECLI:NL:RBDHA:2021:3743

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1965
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Stopzetten van het recht op doorbetaling van bezoldiging van een ambtenaar in het kader van re-integratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, werkzaam als preventiemedewerker, en de minister van Justitie en Veiligheid. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister om haar recht op doorbetaling van bezoldiging stop te zetten op grond van artikel 40a van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). Dit besluit volgde op een eerdere beslissing van 25 juli 2019, waarbij de aanspraken van eiseres met onmiddellijke ingang vervielen. Eiseres was van mening dat de minister ten onrechte had geëist dat zij haar re-integratiewerkzaamheden in de Penitentiaire Inrichting (PI) in Alphen aan den Rijn moest aanvangen, terwijl zij dit niet passend achtte voor haar situatie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister in redelijkheid van eiseres kon verlangen om haar re-integratie in de PI in Alphen te starten. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende redenen had om te veronderstellen dat het laten starten van eiseres op haar eigen werkplek in Den Haag mogelijk zou leiden tot een herhaling van eerdere problemen met een collega. De rechtbank vond het ook redelijk dat de minister de locatie PI Alphen had gekozen, gezien de korte afstand tot de woning van eiseres en de aard van de werkzaamheden die daar zouden plaatsvinden.

Eiseres heeft niet overtuigend aangetoond dat de werkzaamheden in de PI schadelijk voor haar gezondheid zouden zijn, en de rechtbank oordeelde dat de minister geen rekening hoefde te houden met de door eiseres gestelde gezondheidsrisico's. De rechtbank concludeerde dat eiseres geen deugdelijke redenen had gegeven om haar medewerking aan de re-integratie te weigeren. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1965

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F.B. van Batenburg),
en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Versloot).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten op grond van artikel 40a, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) het recht op doorbetaling van de bezoldiging van eiseres stop te zetten.
Bij besluit van 5 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2021.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is de leidinggevende van eiseres verschenen, [A] . De echtgenoot van eiseres was aanwezig als toehoorder.

Overwegingen

1. Eiseres is werkzaam als preventiemedewerker bij verweerder.
Bij primair besluit van 25 juli 2019 zijn met toepassing van artikel 40a van het ARAR de aanspraken van eiseres, waaronder het recht op doorbetaling van de bezoldiging, met onmiddellijke ingang komen te vervallen.
Tegen het besluit van 25 juli 2019 heeft eiseres op 1 augustus 2019 bezwaar gemaakt.
Op 18 december 2019 heeft een hoorzitting plaatsgevonden bij de Adviescommissie bezwaarschriften Algemene wet bestuursrecht inzake personele aangelegenheden ministerie van justitie en veiligheid (de commissie). De commissie heeft op 15 januari 2020 aan verweerder geadviseerd het bezwaar van eiseres ongegrond te verklaren.
Verweerder heeft dit advies overgenomen in het bestreden besluit.
Verweerder heeft de betaling van de bezoldiging van eiseres per 18 maart 2020 hervat.
2 Eiseres kan zich niet vinden in het bestreden besluit omdat verweerder ten onrechte de eis gesteld heeft dat eiseres haar re-integratiewerkzaamheden in de PI in Alphen aan den Rijn moest aanvangen. Daartoe voert zij aan:
-verweerder was bekend met de omstandigheid dat deze werkomgeving schadelijk is voor de gezondheid van eiseres;
-de bedrijfsarts heeft geen beperkingen op de eigen werkplek geduid;
-verweerder handelt in strijd met het re-integratieprotocol door niet passend werk op een andere locatie te laten prevaleren boven passend werk in Den Haag;
-het deskundigenoordeel van het UWV bevestigt het standpunt dat werkhervatting in haar eigen functie passend zou zijn en in een andere functie niet;
-verweerder heeft niet aannemelijk kunnen maken waarom eiseres niet op haar eigen werkplek kon re-integreren. Het samenwerkingsprobleem was en is oplosbaar.
Eiseres vindt dat zij niet in strijd met artikel 40a van het ARAR gehandeld. Eiseres heeft altijd de bereidheid gehad mee te werken aan haar re-integratie maar niet in de PI in Alphen. Bovendien heeft eiseres steeds gehoor gegeven aan het advies van de bedrijfsarts van 18 juni 2019 en daarmee voorschriften van het bevoegd gezag gevolgd.
3 Ingevolge artikel 40a, eerste lid, aanhef en onder q, van het ARAR vervallen de aanspraken van de ambtenaar en de gewezen ambtenaar op grond van dit hoofdstuk indien de ambtenaar of de gewezen ambtenaar zonder deugdelijke grond weigert gevolg te geven aan door het bevoegd gezag of een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of mee te werken aan getroffen maatregelen die erop gericht zijn om de betrokkene in staat te stellen passende arbeid te verrichten.
4 De rechtbank overweegt als volgt.
Het procesbelang van eiseres is erin gelegen om de niet betaalde bezoldiging over de periode 25 juli 2019 tot 18 maart 2020 uitbetaald te krijgen.
4.1
Tussen partijen is allereerst in geschil of verweerder in redelijkheid van eiseres heeft kunnen vragen om haar re-integratie te starten in de PI in Alphen.
De rechtbank ziet in het dossier verschillende stukken waarin aan eiseres duidelijk gemaakt is wat de reden is voor de locatie PI Alphen. In verweerders visie zou het laten starten van eiseres op haar eigen werkplek mogelijk opnieuw tot snelle uitval van eiseres kunnen leiden aangezien de verhouding met collega B nog niet was hersteld. De rechtbank acht dit een redelijke gedachte van verweerder aangezien het samenwerkingsprobleem al geruime tijd speelde en er meerdere pogingen gedaan waren om het probleem op te lossen. Dat het samenwerkingsprobleem volgens eiseres vrij eenvoudig op te lossen is maakt nog niet dat verweerder gehouden is dat standpunt ook in te nemen.
Verder blijkt de keuze voor de PI in Alphen ook ingegeven door de korte afstand tot de woning van eiseres. Aangezien eiseres in het kader van haar re-integratie zou beginnen te werken met 2 uur per dag zou het op en neer reizen naar Den Haag ongeveer net zoveel tijd in beslag nemen als de werktijd van eiseres.
Hoewel eiseres ter zitting gesteld heeft dat zij deze reistijd niet erg had gevonden, doet dat naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de redelijkheid van deze keuze door verweerder. Uit het voorgaande volgt dat verweerder in redelijkheid aan eiseres heeft kunnen opdragen te starten met haar re-integratie bij de PI in Alphen.
4.2
Vervolgens dient bezien te worden of eiseres deugdelijke redenen heeft gegeven om haar medewerking te weigeren.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres tot op heden niet met stukken aannemelijk gemaakt heeft dat de werkzaamheden in de PI schadelijk voor haar gezondheid zouden zijn. De enkele stelling daartoe is onvoldoende. Verweerder heeft deze gestelde beperking dan ook niet mee kunnen wegen in zijn keuze voor een re-integratie werkplek. Overigens heeft verweerder herhaaldelijk aangegeven dat eiseres tijdens haar werkzaamheden niet in contact met gedetineerden zou komen. Het betreft een kantoorbaan buiten de zogenoemde schil.
De omstandigheid dat de bedrijfsarts geen beperkingen op de eigen werkplek heeft geduid doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de redelijkheid van het besluit om eiseres niet op haar eigen werkplek te laten re-integreren. De rechtbank verwijst naar hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 4.1. Datzelfde gaat op voor het deskundigenoordeel van het UWV aangezien ook daarin geen opmerkingen gemaakt zijn over de werkplek waar de re-integratie plaats dient te vinden. Tussen partijen is niet in geschil dat werkhervatting in de eigen functie passend is. Ook de verwijzing naar het re-integratieprocotol kan eiseres naar het oordeel van de rechtbank daarom niet helpen, nu daarin afspraken staan over de situatie dat terugkeer in de eigen functie niet mogelijk is.
Hieruit volgt dat eiseres geen deugdelijke redenen heeft gegeven om haar medewerking te weigeren.
4.3
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder aan eiseres op grond van artikel 40a, eerste lid, aanhef en onder q, van het ARAR een loonsanctie heeft kunnen opleggen.
5 Het beroep is ongegrond.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 april 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.