ECLI:NL:RBDHA:2021:3739

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
C/09/607740 / JE RK 21-306
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing in een jeugdzorgzaak met betrekking tot omgangsregeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 9 april 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing die door de gecertificeerde instelling was gegeven. Het verzoekschrift was ingediend door de vader van de minderjarige, die op 19 februari 2021 was ingekomen. De vader verzocht om de schriftelijke aanwijzing, die een omgangsregeling tussen hem en zijn kind regelde, te vervallen. Hij stelde dat de aanwijzing onzorgvuldig was voorbereid en onvoldoende onderbouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de e-mail van 11 februari 2021, die door de gecertificeerde instelling was verzonden, als een schriftelijke aanwijzing moet worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de aanwijzing niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de vader niet was geïnformeerd over de voorgenomen regeling en geen gelegenheid had gekregen om zijn zienswijze te geven. De rechtbank verklaarde de schriftelijke aanwijzing vervallen, omdat deze onzorgvuldig tot stand was gekomen en niet deugdelijke motivering bevatte. De rechtbank besloot geen eigen omgangsregeling vast te stellen, omdat de zaak zich in een opbouwende fase bevond en het aan de gecertificeerde instelling was om de omgang verder te ontwikkelen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte werd afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/607740 / JE RK 21-306
Datum uitspraak: 9 april 2021

Beschikking van de Meervoudige Kamer

Verzoek tot vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing

in de zaak naar aanleiding van het op 19 februari 2021 ingekomen verzoekschrift van:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
met een briefadres te [woonplaats]
advocaat: mr. H. Asal, gevestigd te Rotterdam,
betreffende:

[minderjarige] geboren op [geboortedag] 2020 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

William Schrikker Stichting voor Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
advocaat: mr. T.I. Visser, gevestigd te Amsterdam,

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. I.G.M. van Gorkum, gevestigd te Den Haag, en

[pleegmoeder]

hierna te noemen: de pleegmoeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. J.G. Schnoor, gevestigd te Den Haag.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen.
Op 26 maart 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling, bijgestaan door hun advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de pleegmoeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [pleegzorgwerker] van Stichting Jeugdformaat, als toehoorder.

Feiten

- [minderjarige] is erkend door de vader.
- De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
- [minderjarige] verblijft feitelijk bij de pleegmoeder.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 26 maart 2021 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 3 april 2021 tot 3 maart 2022, alsmede voor dezelfde duur machtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.
- De gecertificeerde instelling heeft de ouders op 11 februari 2021 een e-mail gestuurd, met
daarin opgenomen een schema voor de omgang tussen de ouders en [minderjarige] .

Verzoek

Het verzoek strekt er toe de na te melden schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen te verklaren. Het verzoek is als volgt gemotiveerd. De e-mail van 11 februari 2021 moet worden opgevat als een schriftelijke aanwijzing, nu deze is gericht op een rechtsgevolg. De schriftelijke aanwijzing is echter niet zorgvuldig tot stand gekomen en dient daarom vervallen te worden verklaard. De vader heeft geen inspraak gehad voorafgaand aan de aanwijzing, er heeft geen vooraankondiging plaatsgevonden en er is geen rechtsmiddelenclausule opgenomen. Daarnaast is de schriftelijke aanwijzing niet deugdelijk gemotiveerd. De gecertificeerde instelling heeft niet onderbouwd waarom de omgang met de vader is vastgesteld op eenmaal per vier weken voor de duur van een half uur. Ook is bij het vaststellen van de omgangsregeling een onjuiste belangenafweging gemaakt. [minderjarige] heeft belang bij een duidelijke en frequente omgang met de vader, met het oog op haar identiteitsontwikkeling en haar zelfbeeld. De vader heeft hier meermaals om gevraagd en hij wil graag betrokken blijven bij [minderjarige] , maar de gecertificeerde instelling investeert hier tot op heden niet in. Door de gecertificeerde instelling is bovendien geen rekening gehouden met de afstand die vader moet afleggen voor de omgang. Naast vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing is verzocht om in de beschikking een minimumomgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader vast te stellen van twee uur per twee weken. De regie voor uitbreiding van de frequentie en duur van de omgangsmomenten kan dan bij de gecertificeerde instelling blijven liggen.

Het standpunt van de belanghebbenden

De gecertificeerde instelling heeft, mede bij monde van haar advocaat, verweer gevoerd. De e-mail van 11 februari 2021 kan niet worden opgevat als een schriftelijke aanwijzing. De gecertificeerde instelling heeft de e-mail verzonden, omdat er lange tijd geen contact met de vader was te verkrijgen. Om omgang toch mogelijk te maken, is het schema opgesteld, zoals opgenomen in de e-mail. De hierin opgenomen duur en frequentie is vastgesteld om de vader en [minderjarige] aan elkaar te laten wennen. De intentie bestaat om de omgang uit te breiden, wanneer de eerste vier à vijf bezoeken goed zijn verlopen. Tijdens de twee omgangsmomenten die inmiddels hebben plaatsgevonden, is gezien dat de vader de regie van het contact bij [minderjarige] laat en [minderjarige] oogt ontspannen. De jeugdbeschermer wil dan ook graag de ruimte hebben om de omgang de komende periode verder uit te breiden. Op den duur moeten de omgangsmomenten van de vader en de moeder qua duur en frequentie gelijkgetrokken worden. Wanneer wordt overgegaan tot een gezagsbeëindiging zal de omgang (nog) meer gericht zijn op behoud van contact met de ouders en niet op terugplaatsing. Wanneer de rechtbank de e-mail toch als een schriftelijke aanwijzing aanmerkt en overgaat tot een vervallenverklaring, dan wil de gecertificeerde instelling graag de regie behouden over de omgang. Als de rechtbank in de beschikking een omgangsregeling vaststelt, dan moet bij een uitbreiding een verzoek worden gedaan bij de rechtbank en dat is in deze opbouwende fase onwenselijk.
Namens en door de moeder is ter zitting het volgende naar voren gebracht. De moeder heeft de e-mail van 11 februari 2021 niet opgevat als een schriftelijke aanwijzing en zij had niet door dat de e-mail consequenties voor haar had. Haar bezoekmomenten met [minderjarige] zijn door de omgang met de vader teruggebracht naar eenmaal per twee weken. Had zij zich dit op tijd gerealiseerd, dan had ook zij hiertegen geageerd. Wanneer er een omgangsregeling wordt vastgesteld door de rechtbank, dan dient ook rekening te worden gehouden met de belangen van de moeder bij een frequente omgang.
De pleegmoeder heeft naar voren gebracht dat de omgangsmomenten met de vader goed verlopen, maar ook spannend zijn voor [minderjarige] . Zij heeft door haar jonge leeftijd nog maar een korte concentratieboog. Een bezoek van een half uur is al intensief en de omgang moet daarom rustig opgebouwd worden.

Beoordeling

De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de e-mail van 11 februari 2021 aangemerkt moet worden als een schriftelijke aanwijzing als bedoeld in artikel 1:265f van het Burgerlijk Wetboek (BW). De e-mail betreft een schriftelijk bericht dat afkomstig is van een bestuursorgaan (de gecertificeerde instelling). De e-mail van de gecertificeerde instelling is op een rechtsgevolg gericht en behelst een dwingende opdracht (dan wel mededeling) aan de ouders. Bij dit e-mailbericht heeft de gecertificeerde instelling immers aan de ouders opgelegd wanneer en hoe de omgangsmomenten tussen [minderjarige] en respectievelijk de vader en de moeder zullen plaatsvinden.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of de schriftelijke aanwijzing voldoet aan de voorwaarden (van totstandkoming) die daaraan worden gesteld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank is van oordeel dat in dit geval niet is voldaan aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, nu de schriftelijke aanwijzing onzorgvuldig tot stand is gekomen. Aan de vader is geen vooraankondiging gedaan van de voorgenomen omgangsregeling tussen de ouders en [minderjarige] . Hij heeft hierdoor zijn zienswijze over de frequentie en duur van de omgang niet naar voren kunnen brengen. Het Whatsapp-bericht dat door de jeugdbeschermer op 8 februari 2021 aan de vader is verzonden, is onvoldoende om als vooraankondiging te kunnen gelden. Daarnaast ontbreekt in de schriftelijke aanwijzing een deugdelijke motivering. De motivering van een schriftelijke aanwijzing moet deugdelijk en kenbaar zijn en moet de wettelijke en feitelijke grondslag vermelden, zo volgt uit artikel 3:46 Awb. De e-mail van 11 februari 2021 bevat echter in het geheel geen onderbouwing en voldoet dan ook niet aan de eisen die wet hieraan stelt. Eerst ter zitting heeft de gecertificeerde instelling gemotiveerd uiteengezet dat de frequentie en duur van de omgang is vastgesteld om [minderjarige] en de vader aan elkaar te laten wennen en dat – mede gelet op het goede verloop van de eerste twee bezoeken – de intentie bestaat om de omgang op korte termijn uit te breiden. De rechtbank acht deze wenperiode - waarna op rustige wijze opbouw van de omgang zal plaatsvinden - in het belang van [minderjarige] , mede gelet op haar jonge leeftijd en het positieve verloop van de eerste contacten met de vader.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de schriftelijke aanwijzing van 11 februari 2021 vervallen verklaren nu deze onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het ligt op de weg van de gecertificeerde instelling om (indien nodig) opnieuw een schriftelijke aanwijzing te geven over de omgang, waarbij de beginselen van behoorlijk bestuur in acht worden genomen en ook de opbouw van de omgang nader wordt uitgewerkt.
De rechtbank ziet geen reden om op grond van artikel 1:265f lid 2 BW zelf een omgangsregeling vast te stellen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. De omgangsregeling tussen [minderjarige] en de ouders bevindt zich op dit moment in een opbouwende fase. Aan de gecertificeerde instelling moet de ruimte worden geboden om de omgang uit te breiden en aan te passen als het belang van [minderjarige] dat vraagt. De betrokken partijen zijn het eens dat [minderjarige] op den duur gebaat is bij een frequente omgang met haar ouders, maar mede gelet op haar jonge leeftijd, is het aan de gecertificeerde instelling om hierbij de regie te voeren. Een door de rechtbank vastgestelde (minimum-)regeling is met het oog op het voorgaande onwenselijk en draagt niet bij aan het op onbelaste wijze vormgeven van de omgang. Het is echter wel aan de gecertificeerde instelling om de ouders zo goed mogelijk te betrekken bij het opbouwen en vaststellen van de omgang en deze regelmatig met betrokkenen te evalueren.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart genoemde schriftelijke aanwijzing van 11 februari 2021 vervallen;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2021 door mr. C.F. Mewe, mr. B. Martinez-Hammer en mr. J.C. Sluymer, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B. Boekema als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 9 april 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.