ECLI:NL:RBDHA:2021:3739
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing in een jeugdzorgzaak met betrekking tot omgangsregeling
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 9 april 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing die door de gecertificeerde instelling was gegeven. Het verzoekschrift was ingediend door de vader van de minderjarige, die op 19 februari 2021 was ingekomen. De vader verzocht om de schriftelijke aanwijzing, die een omgangsregeling tussen hem en zijn kind regelde, te vervallen. Hij stelde dat de aanwijzing onzorgvuldig was voorbereid en onvoldoende onderbouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de e-mail van 11 februari 2021, die door de gecertificeerde instelling was verzonden, als een schriftelijke aanwijzing moet worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de aanwijzing niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de vader niet was geïnformeerd over de voorgenomen regeling en geen gelegenheid had gekregen om zijn zienswijze te geven. De rechtbank verklaarde de schriftelijke aanwijzing vervallen, omdat deze onzorgvuldig tot stand was gekomen en niet deugdelijke motivering bevatte. De rechtbank besloot geen eigen omgangsregeling vast te stellen, omdat de zaak zich in een opbouwende fase bevond en het aan de gecertificeerde instelling was om de omgang verder te ontwikkelen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte werd afgewezen.