ECLI:NL:RBDHA:2021:3738

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
C/09/605055 / JE RK 20-3037
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2018. Het verzoek tot verlenging is ingediend door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, die als gecertificeerde instelling optreedt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders van de minderjarige, ondanks hun wens om voor haar te zorgen, niet in staat zijn om dit op een veilige en verantwoorde manier te doen. De moeder heeft een belaste voorgeschiedenis en kampt met onbehandeld trauma, terwijl de vader geen vaste woonplaats heeft en ook persoonlijke problemen ervaart. De minderjarige heeft in het verleden ernstige schade opgelopen door verwaarlozing en een onveilige omgeving, maar vertoont nu tekenen van herstel in het pleeggezin waar zij verblijft. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gronden voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn en heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 3 maart 2022, evenals de machtiging tot uithuisplaatsing. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/605055 / JE RK 20-3037
Datum uitspraak: 26 maart 2021

Beschikking van de Meervoudige Kamer

Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 24 december 2020 ingekomen verzoekschrift van:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
advocaat: mr. T.I. Visser, gevestigd te Amsterdam,
betreffende:

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2018 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] ,
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
met een briefadres te [woonplaats] ,
advocaat: mr. H. Asal, gevestigd te Rotterdam,

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. I.G.M. van Gorkum, gevestigd te Den Haag, en

[pleegouders]

hierna te noemen: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M. Ferwerda, gevestigd te Amsterdam.

Het procesverloop

Bij beschikking van 2 maart 2021 van de kinderrechter in deze rechtbank is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 3 maart 2021 tot 3 april 2021 en is de machtiging verlengd om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor dezelfde duur. De behandeling van het verzoek is voor het overige aan gehouden tot deze zitting.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikking van 2 maart 2021, waarvan de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouwd;
- de producties bij het verzoekschrift met zaaknummer C/09/607343 / JE RK 21-244, ingekomen op 9 februari 2021;
- het eindverslag van de psychotherapeut, van de zijde van de advocaat van de pleegouders, ingekomen op 26 maart 2021.
Na de zitting zijn de volgende stukken ontvangen:
  • het deelrapport psychodiagnostisch onderzoek van het KSDC van 12 oktober 2020, van de zijde van de gecertificeerde instelling, ingekomen op 1 april 2021;
  • het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 23 februari 2021, als bedoeld in artikel 1:265j lid 3 BW;
  • het gezinsplan van [minderjarige] , van de zijde van de gecertificeerde instelling, ingekomen op 6 april 2021.
Op 26 maart 2021 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
- [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling, bijgestaan door hun advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de pleegouders, bijgestaan door hun advocaat;
- [pleegzorgwerker] van Stichting Enver als toehoorder.

Verzoek

Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de resterende periode van elf maanden, alsmede tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling heeft het verzoek, blijkens het verzoekschrift en het ter zitting besprokene, als volgt gemotiveerd. De ouders willen graag de zorg voor [minderjarige] dragen, maar zij zijn hiertoe onvoldoende in staat. De gecertificeerde instelling heeft ernstige zorgen over de onderlinge relatie tussen de ouders en hun basale opvoedvaardigheden. De moeder heeft een belaste voorgeschiedenis en zij kampt met onbehandeld trauma. Bij de vader is eveneens sprake van persoonlijke problematiek en hij heeft geen vaste woonplaats. [minderjarige] is ernstig beschadigd geraakt in de periode dat zij bij de ouders woonde en er is bij haar sprake van een ontwikkelingsachterstand en hechtingsproblematiek. In de afgelopen periode laat ze echter herstel zien: ze is minder angstig, is zindelijk geworden, haar spraak en taal is verbeterd en ze hecht zich aan de pleegouders. Er is echter een langere termijn nodig om dit naar een leeftijdsadequaat niveau te brengen. De omgang met de vader verloopt goed, maar met de moeder gaat dit moeizamer. [minderjarige] ziet daarnaast ook haar [zusje] , die in een ander pleeggezin woont, geregeld. Uit het KSDC-onderzoek van oktober 2020 is naar voren gekomen dat het perspectief van [minderjarige] in het pleeggezin ligt, althans, niet bij de ouders. Om de huidige situatie voort te laten duren en de juiste hulp voor [minderjarige] in te zetten, is een verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk. In komende periode zal de gecertificeerde instelling een verzoek tot onderzoek bij de Raad voor de Kinderbescherming indienen inzake een gezagsbeëindigende maatregel.

Het standpunt van de belanghebbenden

De vader heeft, mede bij monde van zijn advocaat, ingestemd met het verzoek. Namens de vader wel is echter wel verzocht om de duur van het verzoek te beperken tot zes maanden, zodat de voortgang van het raadsonderzoek gemonitord kan worden. De vader ziet dat [minderjarige] het, ondanks haar belaste voorgeschiedenis, goed doet in het pleeggezin. Hij zou uiteraard het liefst zelf de zorg voor [minderjarige] dragen, maar berust in het feit dat dit nu niet mogelijk is. De vader heeft hier zelf aan toegevoegd dat hij tijdens de bezoeken ziet dat het nu beter gaat met [minderjarige] . Hij heeft goed contact met de pleegouders en hij is ze dankbaar voor hun goede zorgen. De vader heeft zijn praktische zaken nog steeds niet op orde en wil daarom graag als vader op afstand, zoveel mogelijk betrokken zijn.
De moeder heeft, mede bij monde van haar advocaat, ingestemd met het verzoek, althans heeft zich niet tegen toewijzing hiervan verzet. [minderjarige] heeft een goede plek in haar huidige pleeggezin en deze plaatsing moet voortduren. De moeder zou graag zelf voor [minderjarige] zorgen, maar zij heeft hiervoor op dit moment niet de vereiste stabiliteit in haar leven.
Namens en door de pleegouders is ook ingestemd met het verzoek. Zij hebben naar voren gebracht dat [minderjarige] het goed doet. Ze gaat steeds meer en duidelijker praten, is zindelijk geworden en de therapie die zij samen met [minderjarige] volgen, zal binnenkort afgerond worden. Na het aanpassen van de bezoekregeling is ook in de omgang een verbetering te zien, al blijft [minderjarige] nog enigszins vlak in haar emotie na de omgangsmomenten.

Beoordeling

De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
[minderjarige] is een kwetsbaar driejarig meisje. Zij is in het begin van haar leven verwaarloosd geweest en verbleef in een emotioneel en fysiek onveilige omgeving. [minderjarige] is hierdoor beschadigd geraakt. Ze ervaart chronische stress, loopt achter in haar ontwikkeling en heeft hechtingsproblematiek. In de afgelopen periode laat [minderjarige] voorzichtig herstel zien en zij heeft zich veilig gehecht aan de pleegouders. De ouders zijn ook nu nog niet in staat om [minderjarige] te verzorgen en op te voeden. Er is onvoldoende zicht op de (basale) opvoedvaardigheden van de ouders en de relatie tussen hen is wisselend. Tussen de ouders heeft huiselijk geweld plaatsgevonden, de moeder kampt met trauma en zij drinkt overmatig. De vader heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en ervaart veel stress en lichamelijke klachten. Het is dan ook niet veilig om [minderjarige] bij (één van) de ouders te plaatsen, zoals zij ook zelf erkennen. Het is dan ook noodzakelijk om de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen. Gelet op haar kwetsbare ontwikkeling is het nodig om deze te monitoren en haar plaats in het pleeggezin moet gewaarborgd blijven. Dit wordt volgens de gecertificeerde instelling bevestigd door het KSDC-onderzoek, hetgeen niet door de ouders is betwist. De rechtbank beschikt niet over de deelrapporten waaraan de gecertificeerde instelling refereert, maar ziet gezien de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting ook geen aanleiding om te twijfelen aan de stelling dat uit het onderzoek naar voren is gekomen dat het perspectief van [minderjarige] niet bij de ouders ligt. Nu de aanvaardbare termijn van [minderjarige] om nog te komen tot een terugplaatsing verstreken is, zal in de komende periode gestart moeten worden met een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming naar een eventuele gezagsbeëindiging.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] van 3 april 2021 tot 3 maart 2022 met behoud van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
en
verlengt de aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering verleende machtiging om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 3 april 2021 tot 3 maart 2022, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2021 door mr. C.F. Mewe, mr. B. Martinez-Hammer en mr. J.C. Sluymer, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B. Boekema als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 9 april 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.