ECLI:NL:RBDHA:2021:3737

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
C/09/610331 / JE RK 21-834
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

Op 26 maart 2021 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], die onder toezicht is gesteld en waarvoor een machtiging tot uithuisplaatsing is aangevraagd. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 3 april 2021 tot 3 maart 2022, evenals de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening voor dezelfde periode. De zaak is behandeld naar aanleiding van een verzoekschrift van de gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, dat op 24 december 2020 is ingediend. De ouders van [minderjarige] hebben beiden ingestemd met de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar de vader heeft verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te beperken tot zes maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om een veilige en stabiele opvoedomgeving te bieden, en dat het perspectief van [minderjarige] in het pleeggezin ligt. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de zorgen over de opvoedvaardigheden van de ouders en de problematiek waarmee zij kampen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 9 april 2021.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/610331 / JE RK 21-834
Datum uitspraak: 26 maart 2021

Beschikking van de Meervoudige Kamer

Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 24 december 2020 ingekomen verzoekschrift van:

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
advocaat: mr. T.I. Visser, gevestigd te Amsterdam,
betreffende:

[minderjarige] geboren op [geboortedag] 2020 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
met een briefadres te [woonplaats]
advocaat: mr. H. Asal, gevestigd te Rotterdam,

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. I.G.M. van Gorkum, gevestigd te Den Haag, en

[pleegmoeder]

hierna te noemen: de pleegmoeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. J.G. Schnoor, gevestigd te Den Haag.

Het procesverloop

Bij beschikking van 2 maart 2021 van de kinderrechter in deze rechtbank is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 3 maart 2021 tot 3 april 2021 en is de machtiging verlengd om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor dezelfde duur. De behandeling van het verzoek is voor het overige aan gehouden tot deze zitting.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikking van 2 maart 2021, waarvan de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouwd;
- de producties bij het verzoekschrift met zaaknummer C/09/607343 / JE RK 21-244, ingekomen op 9 februari 2021.
Op 26 maart 2021 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
- [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling, bijgestaan door hun advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de pleegmoeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw [pleegzorgwerker] Stichting Jeugdformaat, als toehoorder.
Na de zitting is het volgende stuk ingekomen:
- het deelrapport psychodiagnostisch onderzoek van het KSDC van 12 oktober 2020, van de zijde van de gecertificeerde instelling, ingekomen op 1 april 2021.

Verzoek

Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de resterende periode van elf maanden, alsmede tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. De ouders willen graag de zorg voor [minderjarige] dragen, maar zij zijn hiertoe onvoldoende in staat. De gecertificeerde instelling heeft ernstige zorgen over de onderlinge relatie tussen de ouders en hun basale opvoedvaardigheden. De moeder heeft een belaste voorgeschiedenis en zij kampt met onbehandeld trauma. Bij de vader is eveneens sprake van persoonlijke problematiek en hij heeft geen vaste woonplaats. [minderjarige] is door deze situatie ruim een maand na haar geboorte uit huis geplaatst en de ouders erkennen beide dat zij de zorg voor haar op dit moment ook niet kunnen dragen. [minderjarige] ontwikkelt zich goed in het pleeggezin en is hier veilig gehecht. De omgang tussen [minderjarige] en de moeder verloopt goed en ook met de vader zal zo snel mogelijk een bestendige omgangsregeling op gang worden gebracht. [minderjarige] ziet daarnaast ook haar [zus] , die in een ander pleeggezin woont, geregeld. Uit het KSDC-onderzoek van oktober 2020 is naar voren gekomen dat het perspectief van [minderjarige] in het pleeggezin ligt, althans niet bij de ouders. Om de huidige situatie voort te laten duren, is een verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk. In komende periode zal de gecertificeerde instelling een verzoek tot onderzoek indienen bij de Raad voor de Kinderbescherming inzake een gezagsbeëindigende maatregel.

Het standpunt van de belanghebbenden

De vader heeft, mede bij monde van zijn advocaat, ingestemd met het verzoek. Namens de vader wel is echter wel verzocht om de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing te beperken tot zes maanden, zodat de voortgang van het raadsonderzoek naar de gezagsbeëindigende maatregel gemonitord kan worden. De vader ziet dat [minderjarige] het goed doet in het pleeggezin. Hij zou uiteraard het liefst zelf voor [minderjarige] zorgen, maar berust in het feit dat dit nu niet mogelijk is. De vader heeft zijn praktische zaken nog steeds niet op orde en wil daarom graag als vader op afstand, zoveel mogelijk betrokken zijn.
De moeder heeft, mede bij monde van haar advocaat, eveneens ingestemd met het verzoek, althans heeft zich niet tegen toewijzing hiervan verzet. [minderjarige] heeft een goede plek in haar huidige pleeggezin en deze plaatsing moet voortduren. De moeder zou graag zelf voor [minderjarige] zorgen, maar zij heeft hiervoor op dit moment niet de vereiste stabiliteit in haar leven.
Namens en door de pleegmoeder is ook ingestemd met het verzoek.

Beoordeling

De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. [minderjarige] is een meisje van net één jaar dat door de zorgelijke opvoedsituatie bij de ouders al snel na haar geboorte uit huis is geplaatst. De ouders kampen beide met persoonlijke problematiek en zijn ook nu nog niet in staat om [minderjarige] een stabiele en veilige opvoedomgeving te bieden. Er is onvoldoende zicht op de (basale) opvoedvaardigheden van de ouders en de relatie tussen hen is wisselend. Tussen de ouders heeft huiselijk geweld plaatsgevonden, de moeder heeft een belaste voorgeschiedenis en zij drinkt overmatig. De vader heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en ervaart veel stress en lichamelijke klachten. Gelet op deze zorgen is het niet veilig om [minderjarige] bij (één van) de ouders te plaatsen, zoals zij zelf ook erkennen. Het is dan ook noodzakelijk om de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen. Zij ontwikkelt zich op dit moment leeftijdsadequaat en is veilig gehecht in haar pleeggezin. Dit wordt volgens de gecertificeerde instelling bevestigd door het KSDC-onderzoek, hetgeen niet door de ouders is betwist. De rechtbank beschikt niet over de deelrapporten waaraan de gecertificeerde instelling refereert, maar ziet gezien de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting ook geen aanleiding om te twijfelen aan de stelling dat uit het onderzoek naar voren is gekomen dat het perspectief van [minderjarige] niet bij de ouders ligt. Nu de aanvaardbare termijn van [minderjarige] verstreken is, zal in de komende periode gestart moeten worden met een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming naar een eventuele gezagsbeëindiging. De rechtbank ziet hierin, anders dan door de vader is verzocht, geen aanleiding om het verzoek voor een korte(re) duur te verlenen dan verzocht.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] van 3 april 2021 tot 3 maart 2022 met behoud van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
en
verlengt de aan William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering verleende machtiging om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 3 april 2021 tot 3 maart 2022, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2021 door mr. C.F. Mewe, mr. B. Martinez-Hammer en mr. J.C. Sluymer, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B. Boekema als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 9 april 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.