ECLI:NL:RBDHA:2021:3697

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
SGR 20/2252
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep inzageverzoek op grond van de Wet politiegegevens afgewezen

In deze zaak heeft eiser, een individu, een verzoek ingediend bij de politie Den Haag om inzage in zijn persoonsgegevens op basis van artikel 25 van de Wet politiegegevens (Wpg). Dit verzoek was gericht op het verkrijgen van informatie over wie inzage heeft gehad in zijn gegevens en aan wie deze gegevens zijn verstrekt. De politie heeft in een besluit van 23 december 2019 geantwoord dat niet alle informatie beschikbaar was, maar dat een deel van de gegevens niet kon worden verstrekt ter bescherming van de rechten van derden. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 19 maart 2021 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank overweegt dat de politie terecht heeft geweigerd om de gevraagde informatie te verstrekken. De rechtbank stelt vast dat de Wpg een systeem kent waarbij politiegegevens vrijelijk kunnen worden uitgewisseld tussen politiemedewerkers, maar dat deze medewerkers niet onder de categorieën van ontvangers vallen zoals bedoeld in artikel 25 van de Wpg. Eiser heeft daarom geen recht op informatie over welke politiemedewerkers inzage hebben gehad in zijn gegevens.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar oordeelt dat de politie niet tijdig heeft gereageerd op het verzoek van eiser. Hierdoor wordt de politie veroordeeld tot betaling van de proceskosten die eiser heeft gemaakt, vastgesteld op € 267,-. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2252

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: B. de Jong),
en

de korpschef van de politie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.W.M.P. Dijkers).

Procesverloop

In het besluit van 23 december 2019 heeft verweerder gereageerd op een verzoek van eiser op grond van artikel 25 van de Wet politiegegevens (Wpg).
In het besluit van 13 februari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder eiser te kennen gegeven dat hem geen document is onthouden, maar dat een aantal gegevens uit de documenten aan zijn verzoek tot kennisneming is onthouden op grond van artikel 27, eerste lid en onder d, van de Wpg.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 15 april 2020 (het aanvullend besluit) heeft verweerder het besluit van 23 december 2019 aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, via een Skype-verbinding, plaatsgevonden op 25 februari 2021. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1.
Bij brief van 15 september 2019 heeft eiser bij de politie Den Haag een verzoek ingediend om inzage in de gegevens zoals bedoeld in artikel 25 van de Wpg. Daarbij heeft eiser verzocht ook kenbaar te maken wat het doel van het gebruik is, wie inzage heeft gehad in de registraties over eiser en aan wie de gegevens verstrekt zijn.
1.2.
Bij besluit van 23 december 2019 heeft verweerder eiser kenbaar gemaakt dat nog niet alle informatie die eiser heeft opgevraagd beschikbaar is. Voor het overige heeft verweerder het verzoek van eiser toegewezen en hem een overzicht verstuurd van alle registraties en meldingen waarin informatie over hem wordt verwerkt. Een deel van de informatie wordt niet verstrekt ter bescherming van de rechten en vrijheden van derden.
1.3.
Eiser heeft gebruik gemaakt van zijn recht tot kennisneming van de gegevens. Ter voorbereiding op de inzage heeft eiser zijn verzoek nader geconcretiseerd. Hierbij heeft eiser aangegeven met name geïnteresseerd te zijn in de registraties over hem die door één bepaalde politiemedewerker zijn verwerkt en de inzage van deze medewerker in de gegevens van eiser. Namens eiser heeft zijn gemachtigde vervolgens op 12 februari 2020 inzage gehad in een aantal registraties.
1.4.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder eiser te kennen gegeven dat hem geen document is onthouden, maar dat een aantal gegevens uit de documenten aan zijn verzoek tot kennisneming zijn onthouden op grond van artikel 27, eerste lid en onder d, van de Wpg. Zo heeft verweerder de namen van collega’s en van medewerkers van andere organisaties onthouden van de kennisneming. Ook gegevens die herleidbaar kunnen zijn naar een derde zijn van de kennisneming onthouden. Het verzoek tot het verstrekken van informatie over de activiteit van één bepaalde medewerker, heeft verweerder afgewezen.
1.5.
Op 3 maart 2020 heeft eiser een bezwaarschrift ingediend bij verweerder. Verweerder heeft dit bezwaarschrift aangemerkt als een beroepschrift, nu tegen het besluit van 13 februari 2020 geen bezwaar mogelijk is.
1.6.
Bij het aanvullend besluit van 15 april 2020 is het besluit van 23 december 2019 aangevuld met een tweede overzicht. Verweerder stelt over een extra verwerking te beschikken die niet in het oorspronkelijke overzicht was opgenomen.
2. De rechtbank gaat – voor zover van belang – in het navolgende in op hetgeen namens eiser is aangevoerd.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte weigert kenbaar te maken wie inzage hebben gehad in zijn persoonsgegevens en aan wie verweerder de betreffende gegevens heeft verstrekt. Verweerder zou in ieder geval de dienstnummers moeten verstrekken van politiemedewerkers die inzage hebben gehad in zijn persoonsgegevens.
3.2.
De rechtbank volgt eiser hierin niet en overweegt hiertoe het volgende. Op grond van artikel 25, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wpg heeft eiser onder meer het recht om informatie te verkrijgen over de (categorieën van) ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties. Zoals verweerder in het besluit van 23 december 2019 al heeft toegelicht, worden de gegevens in beginsel niet aan derden verstrekt en is dat ook in het geval van eiser niet gebeurd. Hierbij heeft verweerder specifiek vermeld dat de gegevens ook niet zijn verstrekt aan andere landen, dan wel internationale organisaties.
Verder heeft verweerder, ten aanzien van de inzage door politiemedewerkers, in het bestreden besluit toegelicht dat de Wpg een systeem van ‘free flow of information’ kent, waarbij politiegegevens vormvrij uitgewisseld kunnen worden tussen politiemedewerkers. Een medewerker mag echter alleen gegevens inzien waarvoor hij bevoegd is en die benodigd zijn voor de te verrichten taken. In het verweerschrift heeft verweerder verhelderd dat dit met name, maar niet uitsluitend, gaat om medewerkers die in het betreffende verzorgingsgebied werken. Politiemedewerkers vallen verder niet onder de categorieën van ontvangers, zoals bedoeld in artikel 25 van de Wpg. Eiser heeft daarom op grond van de Wpg geen recht om informatie te ontvangen over welke politiemedewerkers inzage hebben gehad in de verwerkte gegevens over hem. Gelet op het voorgaande heeft verweerder dan ook terecht geweigerd om de betreffende dienstnummers te verstrekken.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Nu verweerder ten tijde van het bestreden besluit nog niet met een complete reactie tegemoet was gekomen aan eisers verzoek van 15 september 2019 en dit uitbleef tot 15 april 2020, ziet de rechtbank in het kader van het niet tijdig nemen van een besluit aanleiding om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 267,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 534, wegingsfactor 0,5). De rechtbank gaat uit van een wegingsfactor 0,5 voor de beroepsprocedure en ziet af van vergoeding van de proceskosten voor het verschijnen ter zitting, nu verweerder enkel in het kader van het niet tijdig nemen van een besluit veroordeeld wordt tot vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 267,- aan proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2021
.
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.