ECLI:NL:RBDHA:2021:3684

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
09-237879-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewelddadige woningoverval met bedreiging en geweld

Op 14 april 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van een gewelddadige woningoverval. De overval vond plaats op 22 april 2020 in Rijswijk, waarbij de verdachte samen met anderen de woning binnendrong, de bewoonster bedreigde met geweld en een vuurwapen, en diverse waardevolle goederen, waaronder geld en sieraden, heeft gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld, waarbij de bewoonster ernstig werd bedreigd en mishandeld. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar het bewijs, waaronder camerabeelden en forensisch onderzoek, was overtuigend. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar, met inachtneming van de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij voor de geleden materiële en immateriële schade, en is de verdachte veroordeeld tot betaling van proceskosten. De rechtbank heeft de vordering van een andere benadeelde partij afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/237879-20
Datum uitspraak: 14 april 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] ,
[adres 1] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 6 januari 2021 (pro forma) en
31 maart 2021 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B.R. Koenders en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. A.P. Stipdonk naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 april 2020 te Rijswijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een tasje met inhoud
,waaronder een ID en/of een bankpas en/of een zorgpas en/of een bedrag van ongeveer 700 euro, althans een geldbedrag en/of een gouden armband, en/of een gouden ketting en/of een of meerdere horloge(s) en/of een (witte) handdoek, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- een jas van DHL te dragen en/of een pakket bij zich te hebben en/of (vervolgens)
- aan te bellen bij de woning van die [benadeelde] en/of (vervolgens)
- (nadat die [benadeelde] de deur opende) de woning te betreden en/of
- met een bivakmuts op de woning te betreden en/of
- die [benadeelde] de trap op naar boven te duwen en/of haar handen en voeten met duct tape vast te binden en/of haar mond met duct tape af te plakken en/of haar vast te houden en/of
- die [benadeelde] steeds te schoppen en/of te slaan en/of
- te dreigen met een vuurwapen, althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of (vervolgens)
- te roepen: "waar is het geld" en/of "waar is het goud", althans woorden van gelijke aard en/of strekking.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich op 22 april 2020 in Rijswijk samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan een woningoverval waarbij geweld is gebruikt tegen de [benadeelde] en waarbij onder andere geld en sieraden zijn weggenomen.
De verdachte ontkent zich hier aan schuldig te hebben gemaakt.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft overeenkomstig zijn schriftelijk requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat het tenlastegelegde niet bewezen kan worden verklaard zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
[benadeelde] heeft het volgende tegenover de politie verklaard. Op woensdag 22 april 2020 omstreeks 16.30 uur werd er bij de woning aan de [adres 2] aangebeld. Op dat moment was de bewoonster [benadeelde] alleen thuis. Toen zij de deur opendeed, zag zij een man, gekleed in een DHL-jas met een pakket in zijn hand. Op het moment dat zij het pakket wilde aanpakken, werd zij door de man naar binnen geduwd en liepen nog twee mannen de woning binnen. Eén van die mannen had een zwart vuurwapen in zijn hand. [benadeelde] werd naar boven geduwd de trap op en daar werd zij in een kamer vastgebonden met ducttape. [2] Er werd ducttape over haar mond gedaan en ook werden haar handen en voeten vastgebonden door ‘man 1’ en ‘man 2’.
De mannen schreeuwden “waar is het geld?” en “waar is het goud?” terwijl zij de kamers doorzochten. Door de mannen werd ook geweld gebruikt tegen [benadeelde] . Zo werd zij door ‘man 1’ vastgehouden terwijl ‘man 2’ haar schopte en sloeg waardoor zij pijn ondervond over haar hele lichaam. De lange man had een wapen vast. Dit wapen zette hij op enig moment op het hoofd van [benadeelde] en vroeg vervolgens weer waar het goud en het geld waren. [3] Op enig moment hebben de overvallers de woning met buit verlaten.
De vriend van [benadeelde] , [naam] ), is juwelier en heeft verklaard dat er sieraden zijn weggenomen van hemzelf, maar ook sieraden van zijn klanten die hij thuis had liggen ter reparatie. [4] [naam] heeft een lijst met foto’s van de weggenomen goederen aan de politie overhandigd. Hieruit blijkt dat er onder andere een gouden armband en meerdere horloges zijn weggenomen tijdens de overval. [5] Daarnaast is de tas van [benadeelde] meegenomen met daarin haar identiteitsbewijs, bankpas, zorgpas en een geldbedrag van
€ 700,-. Ook haar gouden halsketting werd meegenomen. [6]
Vlak na de overval is op de camerabeelden van de minisupermarkt ‘Spoor 5’ bij station Rijswijk een man te zien die voldoet aan het signalement van één van de verdachten van de overval. Hierop is te zien dat deze man een witte doek langs zijn gezicht haalt en deze vervolgens achter een container gooit. Door de politie werd ter plaatse een witte handdoek aangetroffen achter die container [7] , welke handdoek door [naam] werd herkend als een handdoek van [benadeelde] die tijdens de overval uit de woning is meegenomen. [8]
Op de beelden van de Sir Winston Club zijn twee van de drie verdachten vlak na de overval te zien. [9] Aan de hand van deze beelden is de verdachte door vier verbalisanten herkend als de persoon op de beelden. [10]
Door de politie is forensisch onderzoek verricht in de woning. In de gang is een topje van een blauwe latex handschoen op de grond aangetroffen. [11] Zowel de buitenzijde als de binnenzijde van dit topje is bemonsterd. [12] Onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut heeft uitgewezen dat het DNA dat op en in dit topje van de latex handschoen is aangetroffen van de verdachte afkomstig kan zijn. De kans dat dit DNA van de verdachte afkomstig is, is meer dan één miljard keer waarschijnlijker dan dat het van een willekeurige onbekende is. [13]
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
op 22 april 2020 te Rijswijk tezamen en in vereniging met anderen, een tasje met inhoud
,waaronder een ID en een bankpas en een zorgpas en een bedrag van ongeveer 700 euro en een gouden armband en een gouden ketting en meerdere horloges en een (witte) handdoek dat toebehoorde aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging van geweld tegen die [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
- een jas van DHL te dragen en een pakket bij zich te hebben en (vervolgens)
- aan te bellen bij de woning van die [benadeelde] en (vervolgens)
- (nadat die [benadeelde] de deur opende) de woning te betreden en
- die [benadeelde] de trap op naar boven te duwen en haar handen en voeten met duct tape vast te binden en haar mond met duct tape af te plakken en haar vast te houden en
- die [benadeelde] steeds te schoppen en te slaan en
- te dreigen met een vuurwapen, althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en (vervolgens)
- te roepen: "waar is het geld" en "waar is het goud".
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een gevangenisstraf van zeven jaren voor het onderhavige feit disproportioneel is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewelddadige woningoverval waarbij onder andere geld en sieraden zijn buitgemaakt. Deze woningoverval is op min of meer professionele wijze uitgevoerd door een persoon vermomd als pakketbezorger te laten aanbellen om zo, nadat de bewoonster nietsvermoedend de deur opende, met drie personen de woning binnen te dringen. De bewoonster werd vastgebonden aan handen en voeten en kreeg ducttape over haar mond. Tegen de bewoonster is vervolgens geweld gebruikt en er is zelfs een (nep)vuurwapen tegen haar hoofd geplaatst.
Het handelen van de verdachte geeft niet alleen geen blijk van respect voor andermans eigendommen en de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, maar ook niet voor het recht dat eenieder heeft om zich in de eigen woning veilig te kunnen voelen. Feiten als deze tasten het veiligheidsgevoel aan en veroorzaken gevoelens van angst, niet alleen bij het slachtoffer maar ook bij de omwonenden en de andere mensen die hiervan, op klaarlichte dag, getuige zijn geweest. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke feiten hier nog lang psychische klachten kunnen ondervinden.
Door als bezorger aan de deur te komen werd eerst een onbedreigende situatie gesimuleerd,
om vervolgens alsnog gewelddadig toe te slaan. Dat maakt dat niet alleen de woning niet meer veilig is, maar dat ook degenen die aanbellen niet meer vertrouwd kunnen worden. De misleiding en het wantrouwen tegen een ieder die met een volkomen legitieme reden aan de deur staat dat die misleiding meebrengt, wordt verdachte zwaar aangerekend.
De rechtbank overweegt verder dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij in zijn jeugd in Libië heeft gewoond, dat hij daar op gewelddadige wijze is ontvoerd en daar nog steeds last van ondervindt. De verdachte weet dus als geen ander welke angst en psychische impact dergelijke feiten tot gevolg hebben en toch heeft dat hem er niet van weerhouden om anderen hetzelfde aan te doen, kennelijk puur voor zijn eigen financiële gewin. Dat rechtvaardigt het oordeel dat hij volkomen oninvoelend, zo niet gewetenloos heeft gehandeld. Ook dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van de verdachte van
21 januari 2021. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, onder meer voor diefstallen en gekwalificeerde diefstal.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank acht gelet op de ernst van het feit, enkel een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De door de officier van justitie gevorderde straf wordt enkel al gerechtvaardigd door de ernst en berekendheid van het feit.
Het recente strafblad en de omstandigheid dat de verdachte volkomen oninvoelend handelde zouden reden kunnen zijn een hogere straf op te leggen. Die omstandigheden wegen in dit concrete geval niet dusdanig zwaar dat ze een hogere straf dan geëist rechtvaardigen.

7.De vordering van de [benadeelde]

heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 11.160,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 1.160,- aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade. Tevens vordert de benadeelde partij € 302,50 aan proceskosten.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.160,- (materiële schade) en € 7.000,- (immateriële schade) en tot afwijzing van de vordering van de benadeelde partij voor het overige.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich primair op het standpunt dat de vordering dient te worden afgewezen gelet op zijn verzoek tot vrijspraak. Subsidiair verzoekt de raadsman om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren nu de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. De raadsman wijst daarbij op het gebrek aan onderbouwing van de vordering.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en uit het dossier blijkt voldoende dat de goederen bij het tenlastegelegde feit zijn weggenomen. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 7.000,-. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 22 april 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 302,50. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.De vordering van de benadeelde partij [naam]

heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 59.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 59.500,- aan materiële schade. Daarnaast vordert de benadeelde partij € 302,50 aan proceskosten.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 30.000,- (materiële schade) en tot afwijzing van de vordering van de benadeelde partij voor het overige.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich primair op het standpunt dat de vordering dient te worden afgewezen gelet op zijn verzoek tot vrijspraak. Subsidiair verzoekt de raadsman om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren nu de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. De raadsman wijst daarbij op het gebrek aan onderbouwing van de vordering.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij, met betrekking tot de materiële schade, niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering is door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering wijst de rechtbank het verzoek om vergoeding van de gemaakte proceskosten af.
Dit brengt ook mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.

9.De schadevergoedingsmaatregel

De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de [benadeelde] aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 8.160,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 april 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [benadeelde] .
Voor de oplegging van deze maatregel voor de schade van Naji nu het schadevergoedingsverzoek niet wordt toegewezen, zoals door zijn advocaat subsidiair bepleit, bestaat geen grond.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36 f, 47 en 312 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde golden.

11. De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
7 (ZEVEN) JAAR;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
Vordering [benadeelde]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde] een bedrag van € 8.160,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 april 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 302,50, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
Schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 8.160,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 april 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 75 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
Vordering benadeelde partij [naam]
bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor zover deze ziet op de proceskosten af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N. Achahbar, voorzitter,
mr. G.H.M. Smelt, rechter,
mr. F.X. Cozijn, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F. Westhoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 april 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer 202113160, van de politie eenheid Den Haag, district Westland-Delft, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 508).
2.Proces-verbaal van verhoor [benadeelde] , blz. 127 e.v.
3.Proces-verbaal verhoor [benadeelde] , blz. 118 e.v.
4.Proces-verbaal verhoor [naam] , blz. 130 e.v.
5.Proces-verbaal verhoor [naam] , blz. 140 e.v.
6.Proces-verbaal verhoor [benadeelde] , blz. 118 e.v.
7.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 194
8.Proces-verbaal verhoor [naam] , blz. 136 e.v.
9.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 230
10.Processen-verbaal van bevindingen, blz. 59 e.v., blz. 62 e.v., blz. 66 e.v. en blz. 70 e.v.
11.Proces-verbaal forensisch onderzoek woning, blz. 428 e.v.
12.Proces-verbaal vooronderzoek lab, blz. 469 e.v.
13.Deskundigenrapport NFI DNA onderzoek, blz. 481 e.v.