ECLI:NL:RBDHA:2021:366

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2021
Publicatiedatum
21 januari 2021
Zaaknummer
NL20.21743 en NL20.21744
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Duitsland voor behandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een asielaanvraag heeft ingediend, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser heeft verzocht om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar zijn aanvraag is niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser eerder in Duitsland een asielverzoek heeft ingediend en dat Duitsland op 2 november 2020 een verzoek om terugname heeft aanvaard. De eiser betwistte de verantwoordelijkheid van Duitsland en voerde aan dat Italië verantwoordelijk zou zijn. Hij stelde ook dat de overdracht aan Duitsland vanwege de coronamaatregelen niet mogelijk was en dat hij vreesde voor een schending van zijn rechten onder artikel 3 van het EVRM bij overdracht.

De rechtbank overwoog dat de Dublinverordening de verantwoordelijkheden van lidstaten regelt en dat Duitsland, als de lidstaat die de verantwoordelijkheid heeft aanvaard, in beginsel kan worden vertrouwd om zijn internationale verplichtingen na te komen. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat er ernstige tekortkomingen waren in het Duitse asiel- en opvangsysteem die een risico op schending van zijn rechten met zich meebrachten. De rechtbank concludeerde dat het beroep van de eiser kennelijk ongegrond was en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan door mr. R. Hirzalla, in aanwezigheid van griffier mr. W. Niekel, en werd openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.21743 (beroep) en NL20.21744 (voorlopige voorziening)
V [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , geboren [geboortedatum 1] , van [nationaliteit 2] nationaliteit,

alias
[naam 2] ,geboren op [geboortedatum 2] , van [nationaliteit 2] nationaliteit,
alias
[naam 2] ,geboren op [geboortedatum 3] , van onbekende nationaliteit,
alias
[naam 2] ,geboren op [geboortedatum 3] , van [nationaliteit 3] nationaliteit,
alias
[naam 3] ,geboren op [geboortedatum 4] , van [nationaliteit 2] nationaliteit,
(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Met het besluit van 18 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht te bepalen dat hij het beroep in Nederland mag afwachten.
De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) doet op grond van de artikelen
8:54, eerste lid, en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser heeft op [datum] een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiser eerder op [data 1] in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin staat dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek op 2 november 2020 aanvaard.
3. Volgens eiser is niet Duitsland verantwoordelijk voor de behandeling van zijn asielaanvraag, maar Italië. Verder is een overdracht aan Duitsland vanwege Corona nu niet aan de orde en zal de overdrachtstermijn dus verstrijken voordat overdracht heeft plaatsgevonden. Het doorzetten van de claim is daarom op te vatten als een détournement de pouvoir. Volgens eiser is hij in Duitsland niet behandeld voor een medisch probleem aan zijn been. Gelet hierop heeft eiser te vrezen voor een schending van artikel 3 van het EVRM [2] als hij wordt overgedragen aan Duitsland.
4. De rechtbank overweegt als volgt. De Dublinverordening regelt binnen het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming (asielaanvraag), die is gedaan door een asielzoeker van buiten dit grondgebied. De Dublinverordening bevat daartoe criteria en instrumenten. Uit het dossier blijkt dat eiser [data 2] Duitsland een asielverzoek heeft ingediend. Duitsland heeft het terugnameverzoek van verweerder geaccepteerd. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid van Duitsland sinds de acceptatie van het claimverzoek op 2 november 2020 vaststaat.
Overigens blijkt uit het gehoor [3] van eiser dat hij liever aan Duitsland wil worden overgedragen dan aan Italië.
5. Uit het interstatelijk vertrouwensbeginsel vloeit voort dat verweerder er in beginsel van uit mag gaan dat de autoriteiten van Duitsland zich houden aan hun internationale verplichtingen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Duitsland een risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. [4] Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Als eiser het niet eens is met zijn behandeling geldt het uitgangspunt dat daarover geklaagd kan worden bij de Duitse autoriteiten.
6. Dat eiser op dit moment niet kan worden overgedragen aan Duitsland is een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel. Dit maakt de vaststelling van Duitsland als de verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig en staat er niet aan in de weg dat, als dat beletsel is opgeheven, eiser in beginsel alsnog kan worden overgedragen.
Conclusie
5.1
Het beroep is kennelijk ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
5.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep met zaaknummer NL20.21743 ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL20.21744 af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. W. Niekel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover op het beroep is beslist, kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Aanmeldgehoor 17 oktober 2020 bladzijde 9.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.