ECLI:NL:RBDHA:2021:366
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Duitsland voor behandeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een asielaanvraag heeft ingediend, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser heeft verzocht om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar zijn aanvraag is niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser eerder in Duitsland een asielverzoek heeft ingediend en dat Duitsland op 2 november 2020 een verzoek om terugname heeft aanvaard. De eiser betwistte de verantwoordelijkheid van Duitsland en voerde aan dat Italië verantwoordelijk zou zijn. Hij stelde ook dat de overdracht aan Duitsland vanwege de coronamaatregelen niet mogelijk was en dat hij vreesde voor een schending van zijn rechten onder artikel 3 van het EVRM bij overdracht.
De rechtbank overwoog dat de Dublinverordening de verantwoordelijkheden van lidstaten regelt en dat Duitsland, als de lidstaat die de verantwoordelijkheid heeft aanvaard, in beginsel kan worden vertrouwd om zijn internationale verplichtingen na te komen. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat er ernstige tekortkomingen waren in het Duitse asiel- en opvangsysteem die een risico op schending van zijn rechten met zich meebrachten. De rechtbank concludeerde dat het beroep van de eiser kennelijk ongegrond was en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan door mr. R. Hirzalla, in aanwezigheid van griffier mr. W. Niekel, en werd openbaar gemaakt.