ECLI:NL:RBDHA:2021:3658
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsdocument op basis van artikel 9 Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot EU-burgerschap en afhankelijkheidsrelatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een Venezolaanse eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000, waarmee hij rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan wilde aantonen. De aanvraag werd in het primaire besluit van 9 januari 2020 afgewezen, en het bezwaar daartegen werd in het bestreden besluit van 10 juni 2020 ongegrond verklaard. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting, die via Skype plaatsvond, heeft de rechtbank de zaak behandeld. De eiser, zijn echtgenote en hun gemachtigde waren aanwezig, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft na de behandeling van de zaak onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van de eiser op goede gronden was afgewezen. De rechtbank stelde vast dat de eiser onvoldoende had aangetoond dat hij daadwerkelijk zorg- en opvoedtaken verrichtte voor zijn kinderen, en dat er geen zodanige afhankelijkheidsrelatie bestond dat de kinderen gedwongen zouden worden het grondgebied van de EU te verlaten als het verblijfsdocument werd geweigerd.
De rechtbank concludeerde dat de overgelegde bewijsstukken niet voldoende waren om de aanvraag te onderbouwen. De eiser had in augustus 2019 Nederland bereikt, maar zijn verblijf in Venezuela en Libanon voorafgaand aan zijn komst naar Nederland was niet overtuigend aangetoond. De rechtbank gaf aan dat voor een geslaagde aanvraag meer bewijsstukken nodig waren, zoals in- en uitreisstempels, arbeidsovereenkomsten en medische verklaringen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter J.J.P. Bosman, in aanwezigheid van griffier F.E.J. Valk.