ECLI:NL:RBDHA:2021:360

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 januari 2021
Publicatiedatum
21 januari 2021
Zaaknummer
8672267 RL EXPL 20-13190
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling studiekosten door werkgever afgewezen wegens gebrek aan schriftelijke overeenkomst

In deze zaak vorderde de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam B.V.] van gedaagde, die in dienst was bij [naam B.V.], een bedrag van € 8.633,25 ter zake van studiekosten voor een opleiding tot Functionaris voor Gegevensbescherming (FG). De vordering was gebaseerd op een studieregeling die volgens [naam B.V.] was overeengekomen, maar die gedaagde betwistte. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen schriftelijke studieregeling was overgelegd aan gedaagde, noch was zij adequaat geïnformeerd over de kosten en de terugbetalingsverplichting. De kantonrechter oordeelde dat de voorwaarden voor terugvordering van studiekosten niet waren nageleefd, aangezien gedaagde niet op de hoogte was van de inhoud van de studieregeling en de bijbehorende financiële consequenties. De vordering van [naam B.V.] werd afgewezen, en de kosten van de procedure werden aan [naam B.V.] opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en schriftelijke overeenkomsten tussen werkgevers en werknemers over studiekosten en terugbetalingsverplichtingen.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Zittingsplaats ‘s-Gravenhage
AD/b
Rolnr.: 8672267 RL EXPL 20-13190
7 januari 2021
Vonnis in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam B.V.] B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: [gemachtigde 1] ,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te Voorburg,
gedaagde partij,
gemachtigde: [gemachtigde 2] .
Partijen worden hierna aangeduid als “ [naam B.V.] ” en “ [gedaagde] ”.

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 20 juli 2020 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de bij brief van 2 november 2020 overgelegde producties van de zijde van [naam B.V.] .
1.2.
Op 10 november 2020 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. Daarbij zijn alle partijen verschenen, [betrokkene] namens [naam B.V.] , bijgestaan door de gemachtigden.
1.3.
Hierna is het vonnis bepaald op heden.

2.Feiten

Tussen partijen staat, mede gelet op de door partijen overgelegde producties, als erkend dan wel niet of niet voldoende weersproken – voor zover in deze van belang – het volgende vast.
2.1.
[naam B.V.] houdt zich onder meer bezig met het adviseren van bedrijven en organisaties op het gebied van privacy en gegevensbescherming. Als onderdeel van haar activiteiten verzorgt [naam B.V.] onder de naam ‘ [X] ’ verschillende opleidingen waaronder een opleiding tot Functionaris voor Gegevensbescherming (FG). Dit is een geaccrediteerde HBO opleiding die bestaat uit 30 modules a € 500,-- per module.
2.2.
Eind 2016 zijn [naam B.V.] en [gedaagde] in gesprek geraakt over de mogelijkheid dat [gedaagde] bij [naam B.V.] in dienst zou treden in de functie van [functie] . Voorwaarde voor indiensttreding bij [naam B.V.] was het volgen van de opleiding FG bij [X] .
2.3.
Op 29 december 2016 heeft [naam B.V.] aan [gedaagde] een brief gezonden met voor zover hier van belang, de volgende inhoud:
“Naar aanleiding van enkele gesprekken waaronder het gesprek van dinsdag 27 december j.l., zend ik je bijgaand een voorstel voor een arbeidsovereenkomst en het daarbij behorende reglement toe. Tevens ontvang je separaat een studieovereenkomst.
(…)8. Voor de deelname aan de FG-leergang worden geen kosten in rekening gebracht. Wel is een studieregeling van toepassing.
Indien je het er mee eens bent dan verzoek ik je, bij wege van aanvaarding van het aanbod, de arbeidsovereenkomst, alsmede het reglement arbeidsvoorwaarden en een studieregeling getekend te retourneren”
[gedaagde] heeft de brief en de daarbij gevoegde arbeidsovereenkomst ondertekend en aan [naam B.V.] retour gezonden.
2.4.
[gedaagde] is op 1 februari 2017 in dienst getreden bij [naam B.V.] in de functie van [functie] . Het betrof een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 1 februari 2018.
2.5.
[gedaagde] heeft tijdens haar dienstverband (een deel van) de opleiding FG gevolgd bij de [X] . [gedaagde] heeft in totaal 13 modules gevolgd.
2.6.
Op 4 juli 2017 heeft [gedaagde] een email aan [naam B.V.] gestuurd waarin zij voor zover hier van belang, het volgende schrijft:
“ In mijn contract staat dat er een studie overeenkomst van toepassing is. Bij het tekenen van mijn contract is geen studieovereenkomst voorgelegd. Toen ik ernaar heb gevraagd, is gezegd dat er later op wordt teruggekomen. Tot op heden is er geen contact meer geweest tussen ons over een eventuele studieovereenkomst. Collega’s die ik heb gesproken die ook de opleiding volgen of hebben gevolgd hebben geen studieovereenkomst, daarom ben k ervan uitgegaan dat er (nog) geen behoefte is om nadere afspraken te maken. Mocht dat anders zijn dan ga ik ervan uit dat daar binnenkort contact over opgenomen wordt. “
2.7.
[naam B.V.] heeft op deze email als volgt gereageerd:
“Goed idee [gedaagde] ! [Y] plant functioneringsgesprekken in. Als het goed is, krijg je binnenkort een agendaverzoek. Goed dat je zelf aan de bel trekt.”
2.8.
Op 22 augustus 2018 heeft [gedaagde] de arbeidsovereenkomst met [naam B.V.] opgezegd.
2.9.
Op 14 juni 2019 heeft [X] aan [gedaagde] een factuur gestuurd voor een bedrag van € 7.865,-- in verband met haar deelname aan de leergang FG. [gedaagde] heeft deze factuur ondanks betalingsherinneringen niet betaald.

3.Vordering, grondslag en verweer

3.1.
[naam B.V.] vordert dat [gedaagde] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld om aan [naam B.V.] te betalen een bedrag van € 8.633,25 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 7.865,-- vanaf de dag der dagvaarding, alsmede de (na)kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[naam B.V.] legt aan haar vordering ten grondslag dat met [gedaagde] een studieregeling is overeengekomen. In deze studieregeling is een terugbetalingsverplichting voor de opleiding opgenomen waarin een glijdende schaal is gehanteerd indien een dienstverband binnen twee jaar na het voltooien van de opleiding door de werknemer wordt beëindigd. [gedaagde] is uit dienst getreden nog voordat zij de opleiding FG had afgerond, zodat voor haar een terugbetalingsverplichting geldt. [naam B.V.] vordert volgens de in haar studieregeling opgenomen glijdende schaal de volledige kosten van de genoten (13) modules. Ondanks aanmaning daartoe heeft [naam B.V.] geen betaling kunnen verkrijgen van [gedaagde] zodat zij aanspraak maakt op buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij voert aan dat er geen studieregeling is overeen gekomen. Er is nooit (tot op heden niet) een studieregeling met enige terugbetalingsverplichting verstrekt, laat staan dat zij daarmee akkoord is gegaan. In de brief van 29 december 2016 wordt wel verwezen naar een studieregeling die van toepassing zou zijn, maar wat de inhoud van deze studieregeling zou zijn volgt niet uit deze brief. Door deze verwijzing naar de studieregeling is dan ook geen studieregeling overeengekomen. [gedaagde] was ook niet op de hoogte van de kosten van de opleiding.
[gedaagde] voert verder aan dat [naam B.V.] zich niet als een goed werkgever heeft gedragen door [gedaagde] niet voorafgaand aan het tot stand komen van de arbeidsovereenkomst en het starten van de opleiding te wijzen op de exacte kosten daarvan en het risico van een terugbetalingsverplichting. Verder betreft het, aldus [gedaagde] , een interne opleiding, zodat [naam B.V.] daarvoor ten onrechte het geldende commerciële tarief in rekening brengt in plaats van de werkelijke kosten. Verder betwist [gedaagde] dat de opleiding voor haar zeer waardevol is geweest, nu zij daarvoor geen diploma of getuigschrift heeft ontvangen. Daarnaast is er sprake van ongelijke behandeling van [gedaagde] nu bij andere medewerkers nooit studiekosten zijn teruggevorderd.

4.Beoordeling

4.1.
Beoordeeld moet worden of [gedaagde] gehouden is de door [naam B.V.] gevorderde kosten van de door haar gevolgde opleiding aan [naam B.V.] te vergoeden.
4.2.
Op zich is het een werkgever toegestaan met een werknemer afspraken te maken over een eventuele terugbetaling van studiekosten, die aanvankelijk door de werkgever zijn voldaan. Daarvoor moet, gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, evenwel aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Het moet gaan om een regeling die:
a. de tijdspanne vaststelt gedurende welke de werkgever geacht wordt baat te hebben van de door de werknemer tijdens diens studiewerkzaamheden verworven kennis en vaardigheden;
b. bepaalt dat de werknemer, indien de dienstbetrekking eindigt, het loon over die periode aan de werkgever zou moeten terugbetalen, en
c. deze terugbetalingsverplichting vermindert naar evenredigheid van het voortduren van de dienstbetrekking gedurende de onder a. bedoelde tijdspanne.
4.3.
Daarnaast heeft de Hoge Raad echter ook een aantal aanvullende voorwaarden gesteld, zoals de voorwaarde dat de terugbetalingsregeling met haar (financiële) consequenties duidelijk moet zijn geweest voor de werknemer. Dit brengt tenminste met zich dat de werknemer uiterlijk ten tijde van het overeenkomen van de afspraken over (mogelijke terugbetaling van) opleidingskosten, deugdelijk (schriftelijk) moet zijn geïnformeerd over de hoogte van die kosten.
4.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter is in het onderhavige geval niet voldaan aan de voorwaarden voor terugvordering van de door [naam B.V.] gemaakte studiekosten. Daarvoor is het volgende van belang.
4.5.
In de brief van 29 december 2016 staat vermeld dat [gedaagde] de opleiding FG zal volgen waarvoor geen kosten in rekening worden gebracht. Daarachter staat wel dat er een studieregeling van toepassing is, maar op geen enkele wijze wordt daarbij vermeld dat deze inhoudt dat de kosten eventueel moeten worden terugbetaald en om welke kosten het daarbij gaat. Uit het feit dat in de brief van 29 december 2016 staat vermeld dat de studieregeling separaat aan [gedaagde] zal worden gezonden, leidt de kantonrechter af dat deze niet bij de brief van 29 december 2016 is gevoegd, zodat [gedaagde] er op dat moment geen kennis van heeft kunnen nemen. Dat deze daarna alsnog aan [gedaagde] is toegezonden is gesteld noch gebleken. Dat dat niet het geval is volgt ook uit de email van [gedaagde] van 4 juli 2017, lang voordat van het beëindigen van het dienstverband en terugvorderen van de studiekosten sprake was. In deze email wijst [gedaagde] [naam B.V.] er op dat in haar contract wel staat dat er een studieovereenkomst van toepassing is maar dat aan haar geen studieovereenkomst is overgelegd. Toen zij daarnaar heeft gevraagd, zo schrijft zij, is gezegd dat daar later op zou worden teruggekomen, maar dat is niet gebeurd. In haar reactie gaat [naam B.V.] hier in het geheel niet op in, zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid van de email van [gedaagde] .
4.6.
Dat betekent dat [gedaagde] voor het sluiten van de arbeidsovereenkomst en voor de start van de opleiding de studieregeling niet heeft ontvangen. [naam B.V.] stelt dat de inhoud daarvan wel mondeling met haar is gecommuniceerd, hetgeen door [gedaagde] wordt betwist. Wat daar echter ook van zij, naar het oordeel van de kantonrechter is zelfs als [naam B.V.] daarin gelijk heeft, geen sprake van het deugdelijk informeren van [gedaagde] . In dat kader is van belang dat de kosten van de opleiding in verhouding tot het salaris van [gedaagde] aanzienlijk zijn, dat het een verplichte opleiding was en dat [naam B.V.] met [gedaagde] een contract voor bepaalde tijd is overeengekomen waardoor de kans dat moet worden terugbetaald groter is. In dat geval geldt eens te meer dat van een goed werkgever verwacht mag worden dat hij de werknemer vóór het aangaan van de afspraken de gevolgen daarvan, waaronder het financiële risico, duidelijk schriftelijk voorhoudt en vervolgens verifieert of daarover met de werknemer overeenstemming is bereikt. Dat is hier niet gebeurd.
Nu de vordering van [naam B.V.] tot terugbetaling van de studiekosten alleen al hierom moet worden afgewezen, kunnen de overige stellingen en weren onbesproken blijven.
4.7.
[naam B.V.] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De gevorderde nakosten zullen op de hierna in het dictum weergegeven wijze worden begroot.

5.Beslissing

De kantonrechter:
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt [naam B.V.] in de kosten van de procedure, tot hiertoe aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 600,-- aan salaris voor de gemachtigde van [gedaagde] , en bepaalt dat dit bedrag binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis moet zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [naam B.V.] tot betaling van € 120,-- aan nasalaris, voor zover [gedaagde] daadwerkelijk nakosten zal maken, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag der voldoening, en voorts, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, vermeerderd met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening;
- verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 januari 2021.