ECLI:NL:RBDHA:2021:3586

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
09/852
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord door echtgenoot op vrouw in ziekenhuis met voorbedachte rade

Op 13 april 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een 48-jarige man die zijn echtgenote in een ziekenhuis in Gouda heeft neergestoken. De man is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar en tbs met dwangverpleging voor poging tot moord. De feiten dateren van 23 augustus 2019, toen de vrouw een afspraak had in het ziekenhuis. De man, die al eerder had gedreigd zijn vrouw te vermoorden, wachtte haar op en trok haar een toilet in. Daar sloeg hij haar en stak haar met twee messen in totaal twaalf keer. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorbedachte rade, aangezien de man zich had voorbereid door messen aan te schaffen en naar het ziekenhuis te gaan met de intentie zijn vrouw te doden als zij niet instemde met een verzoening. De vrouw overleefde de aanval dankzij snel medisch ingrijpen, maar heeft blijvende schade en trauma's overgehouden aan de steekpartij. De rechtbank nam de conclusies van deskundigen over die de man als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwden, maar oordeelde dat hij een gevaar voor de samenleving vormt en dat behandeling noodzakelijk is om herhaling van geweld te voorkomen. De rechtbank legde naast de gevangenisstraf ook tbs met dwangverpleging op, gezien de ernst van het delict en de psychische toestand van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/852129-19
Datum uitspraak: 13 april 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de PI Alphen aan den Rijn, locatie Maatschapslaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 25 november 2019, 11 februari 2020, 20 april 2020, 9 juni 2020, 5 augustus 2020, 3 november 2020, 5 januari 2021 (telkens regie of pro forma) en 30 maart 2021 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.C. Stolk en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. F. Akachar naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 augustus 2019 te Gouda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een of meer messen in het lichaam van [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van poging tot moord.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord wegens het ontbreken van voorbedachten rade.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Op 23 augustus 2019 kwam er bij de meldkamer een melding binnen van het Groene Hart ziekenhuis te Gouda dat een man een vrouw had neergestoken. Verbalisanten zijn ter plaatse gegaan en hebben de verdachte aangehouden. De verdachte zat helemaal onder het bloed. Toen de verdachte geboeid was, ging de deur van het toilet open en zagen de verbalisanten een vrouw (naar later bleek [slachtoffer] naar buiten vallen. [2] [slachtoffer] lag in het toilet omgeven door bloed. Er werden steekwonden gezien in haar linkerzij, boven haar linkerborst, bij haar rechteroor en in haar rechterarm. Ook lag er een mes van ongeveer 20 centimeter lang in het toilet. [3] [slachtoffer] is overgebracht naar het Erasmus ziekenhuis te Rotterdam, waar twaalf messteken bij haar werden waargenomen. [4]
[slachtoffer] heeft het volgende verklaard. Haar man, de verdachte, heeft sinds 9 augustus 2019 een huisverbod, omdat hij haar had bedreigd. Op 23 augustus 2019 belde de verdachte haar om te zeggen dat hij thuis wilde komen douchen. [slachtoffer] heeft gezegd dat zij dit niet wilde, omdat zij bang voor hem was en omdat ze die zondag, 25 augustus 2019, een bijeenkomst zouden hebben met familie, de buren en de imam erbij om over hun problemen te praten en het bij te leggen. Uiteindelijk heeft [slachtoffer] voorgesteld dat, als de verdachte thuis zou willen douchen, hij moest komen als zij niet thuis was. Zij had die dag om 14:00 uur een afspraak in het Groene Hart ziekenhuis. Daarna heeft [slachtoffer] gezegd dat zij eigenlijk toch niet wilde dat de buren de verdachte zouden zien, dus dat hij zondag naar de bijeenkomst moest komen. De verdachte vond dat goed.
Nadat [slachtoffer] uit de onderzoekkamer in het ziekenhuis kwam, stond de verdachte daar. De verdachte stopte een armband in haar tas en zei dat hij wilde praten. Hij stond naast het toilet en zei: “kom hier”. [slachtoffer] liep naar hem toe en werd vervolgens door de verdachte het toilet ingetrokken, waarna hij de deur op slot deed. De verdachte begon [slachtoffer] te slaan en heeft daarna twee messen gepakt. Eerst een klein mes. Daarmee stak hij een paar keer en toen was het mes krom. Hij heeft dit mes op de grond gegooid en een groot mes gepakt uit zijn binnenzak. Met dit mes heeft hij vaker gestoken, maar ook dit mes ging kapot en dat heeft de verdachte op de grond gegooid. Hij sloeg en stak haar tegelijkertijd en zei: “ik wil van je af zijn”. [slachtoffer] heeft gedaan alsof zij flauwviel waardoor de verdachte de deur opendeed en [slachtoffer] hem naar buiten kon duwen en de deur op slot kon doen. Vervolgens hoorde [slachtoffer] de verdachte telefoneren en zeggen: “ik heb haar afgeslacht”. Toen zij de toiletdeur op slot draaide, hoorde zij hem zeggen dat zij de deur open moest maken en dat hij haar dood wilde maken voordat de politie kwam. Hij zei: “ik ga je afmaken”. Pas toen [slachtoffer] de politie hoorde, heeft zij de toiletdeur opengemaakt. [5]
[slachtoffer] heeft door de messteken verwondingen opgelopen onder haar rechteroor, rechts en links aan de borstkas, rechts aan de buik, zijwaarts van de linker grote schaamlip, aan de rechterbovenarm en aan de buigzijde van het linkerbeen. Deze verwondingen zijn gehecht. De messteken hebben verschillende interne letsels veroorzaakt, zoals beschadigingen aan bloedvaten, speekselspier, longvliezen, lever en middenrif, een gebroken rib, een lekkage van gal en een klaplong. Ook is er bloedarmoede ontstaan. Een aantal van deze verwondingen had zonder medisch ingrijpen tot een levensbedreigende situatie en zelfs tot de dood kunnen leiden. [6]
[getuige 1] , de taalcoach van [slachtoffer] , heeft verklaard dat zij op 22 augustus 2019 een gesprek heeft gehad met de verdachte, waarbij hij zei dat hij [slachtoffer] wilde vermoorden. [7]
[getuige 2] , zoon van de verdachte en [slachtoffer] , heeft verklaard dat zijn vader zijn moeder altijd met de dood bedreigt als ze ruzie hebben. Zijn vader zegt dan dat hij zijn moeder gaat onthoofden. Ook heeft hij gezegd dat hij haar wil afslachten. [8]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij en zijn vrouw problemen hadden, onder meer omdat [slachtoffer] samen met de buurman hun zoon naar het vliegveld had gebracht en [slachtoffer] toen te lang van huis was geweest. Deze ruzie heeft ertoe geleid dat hij sinds 9 augustus 2019 een huisverbod had. De verdachte sliep in zijn auto en was volledig op zichzelf aangewezen. Op 23 augustus 2019 wilde hij thuis om schone kleren te halen, douchen en slapen. [slachtoffer] wilde dit niet. Hij is die dag naar het ziekenhuis gegaan, omdat hij wist dat [slachtoffer] daar een afspraak had en hij met haar wilde praten en haar een cadeau wilde geven. Hij is met twee messen naar het ziekenhuis gegaan, die hij kort voordat hij naar het ziekenhuis ging gekocht heeft. Hij had twee messen mee naar binnen genomen, omdat hij bang was dat de broers van [slachtoffer] daar zouden zijn en hij zich zou moeten verdedigen. Hij heeft in het ziekenhuis gewacht totdat [slachtoffer] uit de onderzoekskamer kwam en weet niet meer hoe hij vervolgens met haar in het toilet terecht is gekomen. Omdat zij hem sloeg, werd hij boos en heeft hij haar met de twee messen meermalen gestoken. [9]
Tussenconclusie van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de verdachte [slachtoffer] op 23 augustus 2019 meermalen met een mes over haar hele lichaam heeft gestoken en dat zij aan deze verwondingen had kunnen overlijden. Dit is door de verdediging ook niet bestreden. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of daarbij sprake was van voorbedachten rade.
Voorbedachten rade?
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachten rade moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
Tussen de verdachte en [slachtoffer] bestonden al langere tijd problemen. De ruzie over het feit dat [slachtoffer] samen met de buurman hun zoon naar het vliegveld heeft gebracht, heeft uiteindelijk tot een ruzie geleid waardoor aan de verdachte vanaf 9 augustus 2019 een huisverbod is opgelegd. In eerdere ruzies tussen de verdachte en [slachtoffer] dreigde de verdachte, volgens zijn zoon, altijd dat hij [slachtoffer] zou gaan onthoofden of afslachten. De avond voorafgaand aan het incident heeft de verdachte ook in een gesprek met [getuige 1] aangegeven dat hij [slachtoffer] zou gaan vermoorden.
In strijd met de afspraak die hij en [slachtoffer] hadden gemaakt om elkaar pas op 25 augustus 2019 te zien bij de bijeenkomst met de familie en de imam, heeft de verdachte op 23 augustus 2019 besloten naar het ziekenhuis te gaan, omdat hij wist dat [slachtoffer] daar een afspraak had. Voordat hij naar het ziekenhuis ging, heeft hij een messenset gekocht. Uiteindelijk heeft hij twee messen meegenomen het ziekenhuis in. Vervolgens heeft hij ongeveer 20 minuten op zijn vrouw gewacht en toen zij uit de onderzoekskamer kwam, heeft hij haar een armband aangeboden en gezegd dat hij het goed wilde maken. [slachtoffer] weigerde de armband, waarop de verdachte haar vroeg naar hem toe te komen. Vervolgens heeft hij haar het toilet ingetrokken, de deur op slot gedaan en heeft hij haar geslagen en met twee messen meermalen gestoken.
De verdachte heeft verklaard de messen mee het ziekenhuis in te hebben genomen, omdat hij bang was de broers van [slachtoffer] daar tegen te komen en hij zich wilde kunnen verdedigen. Voor deze verklaring van de verdachte biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt. Er zijn geen aanwijzingen dat de broers van [slachtoffer] in het ziekenhuis zouden zijn. Bovendien valt niet te begrijpen dat, indien de verdachte zo bang voor hen was en het vermoeden had dat ze in het ziekenhuis waren, hij toch zonder enige zichtbare aarzeling het ziekenhuis in is gegaan en daar ongeveer 20 minuten op [slachtoffer] heeft gewacht. In het licht van het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van de verdachte onvoldoende geloofwaardig.
Naar het oordeel van de rechtbank is de verdachte – mede gelet op de verklaring van [getuige 1] – naar het ziekenhuis gegaan, nadat hij had besloten om [slachtoffer] van het leven te beroven in het geval zij niet instemmend zou reageren op zijn poging om het goed te maken. Dit (voorwaardelijk) voornemen om [slachtoffer] van het leven te beroven bestond naar het oordeel van de rechtbank al op het moment dat hij de messen kocht en daarmee het ziekenhuis in ging. Zelfs indien moet worden aangenomen dat het voornemen om [slachtoffer] van het leven te beroven pas is ontstaan toen zij de armband weigerde, heeft de verdachte nog steeds voldoende tijd gehad om na te denken over deze voorgenomen daad. Hij heeft immers niet direct gestoken, maar haar eerst naar zich toegeroepen, haar het toilet in geduwd, de toiletdeur op slot gedaan, haar geslagen en vervolgens pas gestoken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en hij enige tijd heeft gehad om zich te beraden op zijn besluit. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook worden bewezen dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Door zo vaak op verschillende plekken te steken en daarbij te zeggen dat hij van [slachtoffer] af wilde en dat hij haar heeft afgeslacht of zou afslachten, heeft de verdachte bovendien ook (vol) opzet gehad op de dood. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
op 23 augustus 2019 te Gouda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met
meerderemessen in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van straf en maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en dat hem de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: tbs met dwangverpleging) wordt opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft omtrent de strafoplegging geen standpunt ingenomen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord op zijn vrouw, door haar in het ziekenhuis een toilet in te trekken, haar vervolgens met twee messen meermalen te steken over het hele lichaam en daarmee levensbedreigende verwondingen toe te brengen. Dat zijn vrouw deze – zoals de verdachte het zelf noemde – ‘afslachting’ heeft overleefd, is geheel en alleen te danken aan het medisch ingrijpen. De verdachte heeft geprobeerd zijn vrouw, die zich bij hem het meest veilig zou moeten voelen, het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, te ontnemen. Zijn vrouw heeft, zoals zij het in haar slachtofferverklaring verwoordde, behalve lichamelijke pijn (in verband met de operaties en maanden van revalidatie die zij heeft moeten ondergaan) vooral pijn in haar hart. Zij heeft grote gevoelens van angst en onveiligheid overgehouden aan wat de verdachte haar heeft aangedaan. De verdachte heeft niet alleen bij zijn vrouw, maar ook bij alle omstanders in het ziekenhuis en de samenleving als geheel gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank moet op grond van het vorenstaande het uitgangspunt voor de strafoplegging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur zijn. Voor de vraag naar de duur van de straf en of naast de oplegging daarvan een maatregel moet worden opgelegd, dan wel of er aanleiding bestaat een gedeelte van de straf voorwaardelijk op te leggen, overweegt de rechtbank in het bijzonder het volgende.
Strafblad
Uit het strafblad van de verdachte van 3 maart 2021 blijkt dat hij in Nederland niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Persoon van de verdachte
De verdachte is onderzocht door dr. [naam 1] , psychiater, en drs. [naam 2] , psycholoog. Beide deskundigen hebben geadviseerd tot een observatie in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC). De rechtbank heeft dit advies opgevolgd.
Uit het PBC-rapport van 18 december 2020, opgesteld door [naam 3] , psychiater, en [naam 4] , GZ-pyscholoog blijkt het volgende.
Stoornis
De verdachte presenteerde zich op een sociaal wenselijke manier, terwijl deze presentatie niet kon verhullen dat hij zich snel slachtoffer voelt. De verdachte ontkent, bagatelliseert of externaliseert de door zijn familie verwoorde problemen en stelt zijn eigen visie op de werkelijkheid centraal en probeert anderen daarvan te overtuigen. Vanwege zijn egocentrisme en geringe empathische vermogens heeft hij weinig of geen oog voor wat hij bij anderen teweeg brengt. Deze kenmerken gaan verder dan wat past bij de culturele achtergrond van de verdachte en moeten mede daarom worden gezien als disfunctionele persoonlijkheidskenmerken. Deze zijn in het leven van de verdachte zodanig consistent van invloed op zijn handelen dat van een persoonlijkheidsstoornis kan worden gesproken met narcistische, borderline en antisociale trekken.
Toerekeningsvatbaarheid
Ten tijde van het bewezenverklaarde werd de verdachte nadrukkelijk beïnvloed door de beperkingen en kwetsbaarheden van deze persoonlijkheidsstoornis. Mede door verdachtes persoonlijkheidspathologie was er al veel langer sprake van relationele spanningen. Deze namen de weken voorafgaand aan het bewezenverklaarde sterk toe door de ruzie met zijn vrouw en de buurman en door het huisverbod. Toen zijn vrouw op 23 augustus 2019 niet inging op zijn voorstellen, kwam hij tot het bewezenverklaarde. In verdachtes handelen zien de deskundigen een sterke samenhang met hevige woede door de toenemende narcistische gekrenktheid. Ook de borderline en antisociale trekken zijn in het bewezenverklaarde in enige mate zichtbaar, in die zin dat de verdachte iedere nuance uit het oog verloor en hij geen rekening hield met de gevolgen. Gelet op de doorwerking van de persoonlijkheidsstoornis in het bewezenverklaarde, adviseren de deskundigen het bewezenverklaarde de verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
Recidiverisico
De kans op herhaling wordt door de deskundigen ingeschat als hoog als de verdachte onbehandeld zou terugkeren naar de situatie van voor zijn aanhouding. Het gaat dan met name om relationeel geweld en niet zozeer om geweld naar onbekenden. De persoonlijkheidsstoornis en daarmee samenhangende kwetsbaarheden zijn onverminderd aanwezig. Daarbij heeft de verdachte nog steeds de overtuiging dat de werkelijke oorzaak van het bewezenverklaarde en de relatieproblemen niet bij hem, maar bij zijn vrouw en haar broers moet worden gezocht. Zijn gekrenktheid is aangewakkerd door de verklaringen die zijn vrouw, haar broers en andere getuigen hebben afgelegd na het bewezenverklaarde. Bij hernieuwd contact met zijn vrouw (al is het in de vorm van het opstellen van een omgangsregeling met de kinderen) en haar broers is de kans groot dat de dynamiek van heftige narcistische krenkingen zich opnieuw zal voordoen.
Behandelmogelijkheden
Om het recidiverisico te verminderen is een intensieve en langdurige behandeling nodig, die gericht is op het vergroten van verdachtes inzicht in de beperkingen en kwetsbaarheden van zijn persoonlijkheidsstoornis, op de relatieproblemen met zijn vrouw, kinderen en verdere familie, op uitbereiding van zijn probleemoplossende vaardigheden en versterking van zijn agressie- en impulsregulatie. Een dergelijke behandeling dient klinisch te beginnen in een beveiligde omgeving waar verdachte zich niet kan onttrekken en waar resocialisatie zorgvuldig begeleid wordt. De behandeling zal moeizaam verlopen, niet alleen vanwege de taalbarrière, maar vooral omdat de verdachte in sterke mate de oorzaak van de problemen externaliseert, zijn eigen rol minimaliseert en niet doordrongen is van de noodzaak van behandeling. Gelet hierop is een behandeling in een voorwaardelijk kader gedoemd te mislukken, ook omdat meer toezicht op resocialisatie nodig is dan geboden kan worden in voorwaardelijke kaders, zeker in de vorm van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel. De deskundigen adviseren daarom om de verdachte een behandeling op te leggen in het kader van een terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met bevel tot dwangverpleging van overheidswege.
Blijkens het reclasseringsrapport van 22 december 2020, opgesteld door [naam 5] , sluit de reclassering zich aan bij het advies van de deskundigen om tbs met dwangverpleging op te leggen.
Conclusie van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is de PBC-rapportage op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en worden de conclusies gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt deze conclusies dan ook over.
Gezien het vorenstaande overweegt de rechtbank dat haar voldoende is gebleken dat de verdachte ten tijde van het feit leed aan een persoonlijkheidsstoornis met narcistische, borderline en antisociale trekken, dat de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd en dat het recidivegevaar hoog is.
Gelet op de aard van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de inhoud van de PBC-rapportage, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte thans onmiskenbaar een gevaar vormt voor de veiligheid van anderen en dat behandeling van zijn stoornis noodzakelijk en vereist is om herhaling van ernstige geweldsdelicten te voorkomen. De rechtbank acht het dan ook onverantwoord om de verdachte zonder behandeling in de maatschappij te laten terugkeren.
Het advies van de deskundigen maakt naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk waarom de verdachte niet succesvol kan worden behandeld binnen een voorwaardelijk kader; noch in het kader van een deels voorwaardelijke straf, noch in het kader van tbs met voorwaarden.
Dit alles maakt dat de rechtbank de maatregel van tbs met dwangverpleging aan de verdachte zal opleggen.
Aan de wettelijke voorwaarden voor het kunnen opleggen van deze maatregel is voldaan. Het bewezen verklaarde feit betreft een misdrijf als genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 1, van het Wetboek van Strafrecht (misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld), tijdens het begaan van dit feit bestond bij de verdachte een persoonlijkheidsstoornis en de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van deze maatregel.
Verder overweegt de rechtbank uitdrukkelijk dat de maatregel van tbs met dwangverpleging wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten een poging tot moord. Om die reden zal, gelet op het bepaalde in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, een totale duur van de maatregel van meer dan vier jaren niet op voorhand zijn uitgesloten.
De rechtbank, afwegende hetgeen is overwogen omtrent de strafwaardigheid van het delict en anderzijds de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, rekening houdende met de omstandigheid dat ter voorkoming van recidive de verdachte dient te worden behandeld en hem daartoe de maatregel van tbs met dwangverpleging zal worden opgelegd, is van oordeel dat naast het opleggen van deze maatregel tevens het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren passend en geboden is.

7.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 30.755,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 755,00 aan materiële schade en € 30.000,00 aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vordering niet betwist en heeft aangegeven dat de verdachte bereid is de vordering te betalen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd en is door de verdachte niet betwist. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 30.755,00, bestaande uit € 755,00 aan materiële schade en € 30.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 23 augustus 2019, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Omdat de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 30.755,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 augustus 2019 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen: 36f, 37a, 37b, 45, 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals ze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot moord;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege zal worden verpleegd;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] een bedrag van € 30.755,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 augustus 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 30.755,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 augustus 2019 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 188 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.J. de Haan, voorzitter,
mr. J. Montijn, rechter,
mr. C.S. Avendaño Canto, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Haalem, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 april 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019235813, van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn - Gouda, districtsrecherche Alphen aan den Rijn - Gouda, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 322).
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 51-53.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 60-61.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 72.
5.Een geschrift, te weten de aangifte van [slachtoffer] d.d. 25 augustus 2019, p. 33-35 met bijlagen p. 43-50.
6.Een geschrift, te weten een NFI-rapport ‘Forensisch geneeskundig onderzoek naar aanleiding van een geweldsincident op 23-08-2019 te Gouda’ d.d. 26 november 2020, bestaande uit 8 pagina’s.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p.164.
8.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , p. 173.
9.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 30 maart 2021.